Redactioneel

‘Wie de waarheid ook maar een beetje liefheeft, moet zich eenmaal in zijn leven verpletterd hebben gevoeld door de gedachte: de werkelijkheid waarin ik leef, moet ergens vandaan zijn gekomen.’ Dit is een zin van de Utrechtse hoogleraar wijsbegeerte prof. dr. Bernard Jan Hendrik Ovink (1862-1944). Deze uitspraak wordt aangehaald door Theo de Boer in zijn boek De God van de filosofen en de God van Pascal. Ik herlas dat boek pas met een groep studenten in mijn kerkelijke gemeente. Tijdens de bespreking vertelde ik hen over de diepe indruk die dit boek indertijd op mij maakte. Ook bij herlezing moest ik vaststellen dat de inhoud zich haast in letterlijke zin in mijn ziel heeft genesteld.

Maar mijn studenten lieten – eerst aarzelend en daarna heel duidelijk – merken dat het weliswaar een mooi boek was, maar hier en daar ook wel een beetje zweverig. Tsja, daar zat ik dan. Eigenlijk was dit onbegrip tussen mij en hen een illustratie van waar het Theo de Boer om te doen is. Op een of andere manier zijn wij erg gesteld geraakt op afstand tussen onszelf en de wereld om ons heen. Dat geeft ons de mogelijkheid om zinnige uitspraken te doen en informatie uit te wisselen. Maar soms raakt de wereld ons. Er zit iets op onze huid en wij begrijpen niet hoe. Dat moment laat zich niet objectiveren en het is evenmin een louter innerlijk proces. Wie probeert zijn of haar geraaktheid over te dragen of te doceren, moet zich erop voorbereiden dat dat niet altijd zal lukken.

Iets van deze moeite komt terug in het gesprek tussen de theologen Wim Dekker en Gijsbert van den Brink in dit nummer. Het gaat opnieuw over schepping en evolutie, maar de goede verstaander begrijpt dat hier meer aan orde is dan een interne theologische discussie. Het gaat over de verpletterende gedachte van Ovink: dat wij ergens vandaan zijn gekomen. Daarover valt wetenschappelijk heel veel te zeggen, maar hoe staat die kennis in verhouding tot de huiveringwekkende ervaring van Ovink? Van den Brink wijst er terecht op dat het ook een kwestie van wennen is: van de onmetelijke afstanden in het heelal ligt niemand meer wakker. Maar is daarmee de mogelijkheid verdwenen om met Pascal verschrikt te zijn door de eeuwige stilte van de onmetelijke ruimte van het heelal? Deze oerervaring komt nooit helemaal tot rust in een wetenschappelijk wereldbeeld.

En nog steeds is het laatste woord niet gezegd over schepping en evolutie. Een van onze founding fathers, Reinier Plomp – de leeftijd van de zeer sterken al gepasseerd – richt zich tot onze lezers met een cri de coeur. Wie zijn bijdrage leest, moet wel onder de indruk raken van de krachtige zinnen vol van toewijding aan het evangelie.

Ook de theoloog Jan Veenhof is iemand met een bijzondere staat van dienst. Wapenveld zocht hem op in zijn woonplaats Gunten in Zwitserland. Het interview biedt een dwarsdoorsnede van het gereformeerde leven van de vorige eeuw. Sprekend over de tegenstelling tussen subjectief en objectief zegt hij: ‘Het existentiële kun je niet wegzetten als subjectivistisch.’ 

Het pleidooi voor het existentiële karakter van mens-zijn van Veenhof vindt weerklank in het artikel van Arjan Plaisier naar aanleiding van het boek van Gert-Jan van der Heiden over metafysica. Zijn artikel is een fijnzinnige en uitbundige viering van de kracht van ontvankelijk denken. Het denken van de moderniteit is gulzig. Elke crisis die het veroorzaakt kan alleen afgewend worden met nieuwe heerszucht. Bij ontvankelijk denken ontbreekt de zucht naar overzicht, maar toch verliest het zich niet in relativisme. ‘Ik geloof dat er in het verschijnende een waarheid aanspraak maakt op ons, een gezag, dat ons bestaan opeist.’ Als dat geen waarheid is die we moeten liefhebben.