De aanraking
Filosofen hebben van oudsher een voorkeur voor het zintuig van het zien om uit te leggen wat begrijpen is en als beeld voor ons kennen van de wereld. Deze voorkeur klinkt door in het woord ‘theorie’, dat afgeleid is van het Griekse theōria dat zien, schouwen, toeschouwen of beschouwen betekent. In het Nederlands horen we deze intieme band tussen zien en begrijpen terug in het woord ‘inzien’.
De reden van deze voorkeur voor het zien wordt al door Aristoteles gegeven in de openingszinnen van zijn Metafysica: ‘Vooral dit zintuig leert ons iets kennen en laat ons allerlei verschillende eigenschappen van de dingen zien.’ De denkers die in de loop van de geschiedenis van de filosofie oog of oor krijgen voor het belang van de taal voor ons begrijpen van de wereld om ons heen, vragen aandacht voor het zintuig van het horen, bijvoorbeeld omdat we met veel dingen in de wereld vertrouwd raken doordat anderen er ons over vertellen.
Deze twee zintuigen hebben één aspect gemeen. Zowel het zien als het horen veronderstelt een bepaalde afstand tot het beschouwde of het gehoorde. Deze afstand vormt een tweede reden waarom deze zintuigen de filosofisch voorkeur genieten – en dan met name het zien. Afstand associëren we immers met de mogelijkheid van neutraliteit en objectiviteit. Alleen iemand die in staat is afstand te nemen, kan neutraal oordelen. En toeschouwers staan op voldoende afstand van bepaalde gebeurtenissen waardoor ze er zelf niet in betrokken zijn en er objectief verslag van kunnen doen. Tegelijkertijd roept dit een vraag op. Creëren de filosofen op deze wijze geen beeld van het denken waarin de wereld, evenals de dingen en de mensen in die wereld, op afstand en tegenover de denker staan? En klopt dat wel? Zijn we niet ook in ons denken en kennen met huid en haar bij de wereld, bij de dingen en bij de mensen betrokken?
Tastzin
Op 23 augustus jongstleden is de filosoof Jean-Luc Nancy op 81-jarige leeftijd overleden. Bij het publiek is de bescheiden denker uit Straatsburg veel minder bekend dan zijn promotor Paul Ricoeur of zijn goede vriend Jacques Derrida. Toch is hij de denker geweest die aandacht heeft gevraagd voor een ander zintuig als metafoor voor onze denkende betrokkenheid op de werkelijkheid. Al snel in de eerste maanden van de coronacrisis, waarin we anderen veelvuldig via schermen hoorden en zagen, raakte het woord ‘huidhonger’ in zwang. Het zintuig dat in deze maanden op zijn honger bleef, zoals de Vlamingen zeggen, was de tastzin. De tastzin snakt naar contact met lichamen, zowel menselijke als niet-menselijke, deze al voelend te leren kennen.
Het woord contact is etymologisch verwant aan ons woord contingentie. Beide zijn afgeleid van contingere, samengesteld uit com of ‘samen’ en tangere of ‘raken’, en dat eenvoudigweg ‘aanraken’, ‘grijpen’ of ‘in beslag nemen’ betekent. Contingentie is dus niet alleen toeval, datgene wat ons toe- of ten deel valt in ons leven, maar heeft een nauwkeuriger betekenis: het contingente treft en raakt ons als vanuit het niets, waardoor wij erbij bepaald en betrokken worden. We kunnen op verschillende manieren worden (aan)geraakt – door een kracht, door een mens, door een boek, door een godheid, door een gedachte – maar in elk van deze gevallen betekent het contact dat wij maken dat de afstand tussen ons en deze zaken verdwijnen en dat wij ons er niet langer afstandelijk toe kunnen verhouden.
Er zijn verschillende manieren van samenbrengen. Zo kunnen twee mensen met elkaar versmelten en kunnen twee postzegelverzamelingen tot één samengevoegd worden. Deze vormen van samenbrengen maken van twee één: in de versmelting ervaren de twee geliefden één te zijn en door samenvoeging ontstaat één nieuwe postzegelverzameling. Het contact brengt echter op een andere manier samen: de twee zaken die met elkaar in contact komen, worden zó samengebracht dat ze niet in elkaar of in een nieuwe eenheid opgaan maar dat ze elkaar louter raken.Oorlog breekt vaak uit tussen landen die aan elkaar grenzen
In de meetkunde heet dit contiguïteit, zoals een grens tussen twee landen deze twee landen samenbrengt zonder er een nieuw land van te maken. Tegelijkertijd heeft dit contact altijd meer dan een loutere meetkundige of ruimtelijke zin: twee aangrenzende landen raken elkaar niet alleen op de kaart, maar raken elkaar op allerlei manieren. Juist aangrenzende landen raken elkaar economisch en oorlog breekt vaak uit tussen aangrenzende landen.
Het gedwongen thuiszitten in coronatijden bracht ook pijnlijk de ambivalentie van de aanraking naar voren. Het verlangen naar de aanraking die het woord ‘huidhonger’ ter sprake bracht, stond in schril contrast met de nieuwsberichten over de toename van huiselijk geweld. In een veel subtielere zin lijkt een dergelijke ambivalentie eigen te zijn aan de aanraking. De eerste regel van het beroemde gedicht De zeer oude zingt van Lucebert is een gemeenplaats geworden:
alles van waarde is weerloos
wordt van aanraakbaarheid rijk
en aan alles gelijk
als het hart van de tijd
als het hart van de tijd
De sleutel voor de interpretatie van de eerste regel is wellicht te vinden in de tweede, in het woord ‘aanraakbaarheid’. Iets is slechts van waarde voor zover we ermee in contact kunnen komen, voor zover het ons raakt en aanraakt. Door de aanraking kunnen we erin delen. Tegelijkertijd is deze aanraking niet onschuldig. Als we een kwetsbaar oppervlak, waarop een prachtige afbeelding in reliëf voelbaar is, steeds opnieuw aanraken om de schoonheid ervan met onze handen te ervaren, zal dit reliëf na verloop van tijd slijten.
Gemeenplaats
Dit markeert de dubbelzinnigheid van de aanraking waar Nancy zich zo bewust van is: enerzijds is de aanraking een voorwaarde om te kunnen delen in het betekenisvolle, anderzijds verslijt zij wat ze aanraakt, onomkeerbaar en onvermijdelijk is. Het prachtige beeld ‘het hart van de tijd’, dat twee keer wordt genoemd, zegt wellicht dat het wezen van de tijd gelegen is in de aanraking waardoor het betekenisvolle ervaren kan worden, maar ook weer uitgewist zal worden in het voortschrijdende proces van gelijkmaken dat elk contact ook behelst.
Iets wat ooit verscheen als iets nieuws en wat de mensen die er de tact en de sensibiliteit voor hadden in z’n betekenisvolheid raakte, wordt door de voortdurende aanraking van hen die ook willen delen in deze betekenisrijkdom uiteindelijk tot een cliché of een gemeenplaats. Zo kan een bron van betekenis afgevlakt worden tot iets wat zonder enige inspanning voor iedereen toegankelijk en betekenisloos is geworden.
Het zal vast niet verbazen dat iemand die zo geïntrigeerd is door de aanraking, in zijn reflectie op het evangelie juist stilstaat bij het noli me tangere, raak mij niet aan. In een boek met deze titel suggereert Nancy dat dit verbod bovenal duidelijk maakt dat Jezus na de opstanding niet aangeraakt kan worden. Jezus is niet meer volledig lichamelijk aanwezig, want hij is aan het vertrekken uit de lichamelijke, zintuiglijke werkelijkheid.
De vraag is of Nancy’s denken – en elk denken – over de aanraking hier niet op een grens stuit. Voor hem is het vertrek uit de lichamelijke, aanraakbare wereld immers weinig anders dan verdwijnen in het niets. Maar het is niet evident dat we de grens van de fysieke aanraking alleen maar kunnen begrijpen in termen van een dergelijk verdwijnen in het niets. Het lijkt mij eerder dat we aan de grens van de aanraking op een andere gedachte stuiten, niet op die van het louter verdwijnen, maar op het idee van het intacte, dat niet aangetast kan worden en dus heel blijft en daarom ook wel het heilige wordt genoemd.
Prof. dr. G.J. van der Heiden is hoogleraar metafysica aan de Radboud Universiteit te Nijmegen.