Zoeken naar de barsten
Bij het intypen van de woorden ‘There’s a …’ vult Google vanzelf al aan: ‘…crack in everything’. De bekende regel uit Anthem van Leonard Cohen is inmiddels bijna een cliché geworden. ‘There’s a crack in everything / That’s how the light gets in.’ Door de barsten in een kruik kan het licht naar binnen komen. Gebrokenheid breekt het bestaan open. Woorden die een dooddoener zijn als ze te snel worden uitgesproken, maar die ook kunnen ontroeren als het licht weer naar binnen begint te vallen. Maar welke barsten laten het licht zoal binnenkomen?
Met gebrokenheid zijn we sinds het begin van 2020, toen we met onze themareeks over ‘liturgische bewustwording’ begonnen, ruim geconfronteerd. Het woord ‘liturgie’ kan vele associaties oproepen, maar we hadden niet verwacht dat we er zo snel bij zouden denken aan bijna stagnerende liturgische ritmes: zondagse erediensten gingen grotendeels digitaal, en in het begin van de coronaperiode zelfs dat niet, zingen raakte uit de gratie en samen zingen al helemaal, en voor velen voelde het alsof de lofzang stilviel: de persoonlijke lofzang, de gezamenlijke lofzang.
Misschien viel er voor deze en gene juist door deze ‘crack’ ook nog goddelijk licht naar binnen: bijvoorbeeld in de vorm van extra waardering voor momenten dat er wél gezamenlijk gezongen en gevierd kan worden; of in de vorm van extra bewustwording van het persoonlijke verlangen gestalte te geven aan vormen van liturgie; of in de dankbaarheid voor wat er nog wel aan digitale vormen van liturgie werd beleefd. Anderen zullen vooral het haperen van het eigen liturgisch bewustzijn hebben beleefd. We hebben er in Wapenveld (70/5) uitgebreid bij stilgestaan.
Toch hadden we als redactie bij het opstarten van deze reeks niet eens zo primair aan de zondagse liturgie gedacht. Of in ieder geval niet aan de zondagse liturgie als afgebakend deel van de tijd. Als het al over de zondag ging, was onze vraag vooral: hoe vormt de zondagse liturgie een impuls voor een voortdurende liturgische bewustwording, en hoe kan een meer continu beleefde liturgische gerichtheid het meedoen in de kerkelijke liturgie verdiepen?
In de lockdown van maart 2021 bezocht ik met een groepje Leuvense ETF-studenten ‘virtueel’ een aantal kerkdiensten op één zondag. Het gemak waarmee dat kon, was vermoedelijk één van de zegeningen van deze corona-lockdowns. We ontmoetten elkaar als groep voorafgaand aan de dienst eventjes in één digitale ruimte, gingen vervolgens allen op internet naar dezelfde kerkdienst, en we praatten na de dienst heel kort na in onze digitale ruimte. Om daarna naar de volgende dienst te gaan – enzovoorts. De ontmoetingsmomentjes tussendoor maakten het tot een echt gezamenlijke beleving; het was één van de betere zondagen die ik in de lockdowns heb meegemaakt. Misschien gaven we hier wel ruimte aan de menselijke behoefte om in gezamenlijkheid dingen te beleven, en wellicht is dat een component die voor sommigen onlosmakelijk met het beleven van liturgie verbonden is.
Ondergaan
Het meest is me van deze zondag bijgebleven hoe we bijna drie uur achter elkaar virtueel deel uitmaakten van de ‘goddelijke liturgie’ van een oosters-orthodoxe kerk. Ik had zelf tegen de studenten gezegd: je moet het maar over je heen laten komen, het ondergaan. Het is niet erg als je hele stukken niet begrijpt, of als je tussendoor even een kopje koffie gaat halen. Maar uit de reacties achteraf kon ik afleiden dat het ons eigenlijk relatief gemakkelijk gevallen was om het inderdaad gewoon maar te laten gebeuren, het te ondergaan. Het aantal koppen koffie tussendoor was beperkt gebleven. Ik denk dat we daar als groep een ochtend lang deel kregen aan een ander besef van wat liturgie ook zou kunnen zijn, een besef dat wordt uitgedrukt in die naam ‘goddelijke liturgie’. Voor iemand uit deze traditie is de liturgie een instappen in de hemelsferen, waar de lofzang voortdurend gaande is, ook als wij zelf even niet aan het bidden zijn.
Ik citeer maar enkele zinnen uit een behoorlijk theologisch gekleurd lemma op Wikipedia: deze diensten ‘zijn gebaseerd op het geloof in de realiteit van de liturgische symboliek. Hierin wordt een geestelijke realiteit tot een zichtbare vorm gebracht, zodat het hemelse en het aardse, het geestelijke en het stoffelijke daarin zijn verenigd. (…) Men komt niet in de kerk om te kijken, maar om te aanschouwen, om in zichzelf te keren, en in de geest samen met de kerk te bidden (…), als een waterstroom die de ziel doorvloeit. Wie in de kerk komt, moet zijn bewuste gedachteleven uitschakelen en zich aan de stroom overgeven: die stroom zal zijn ziel opnemen en voeren naar een ander soort oever die niet van deze wereld, maar hemels is. De kerkdienst is daarom een dienst van het innerlijk zwijgen, in het zwijgen openbaart zich de adem van de eeuwigheid. Waar het zwijgen begint, daar wordt de stem van de Geest hoorbaar.’ [1] Er wordt altijd wel ergens gezongen en gebeden
Altijd wordt er wel ergens gezongen, ergens gebeden, altijd vindt de liturgie wel ergens plaats. Als het niet onder de mensen hier en nu is, dan wel onder de engelen en onder hen die ons zijn voorgegaan. De oosters-orthodoxe christen stapt als het ware even in in die stroom van zangen en gebeden, krijgt er deel aan, en neemt het weer mee de dag in. God troont op de lofzangen van zijn volk, zegt Psalm 22 – maar evenzeer is omgekeerd alleen duidelijk dat de wereld Gods wereld is, en Gods volk zijn volk, zolang en waar er gezongen en gebeden wordt, of zolang en waar er verbondenheid is met het bidden en de lofzang.
Liturgische bewustwording betekent een gespitst raken, niet alleen op ‘transcendentie’, maar op de betrokkenheid van ‘het transcendente’ op de ‘ervaarbare’ werkelijkheid – een werkelijkheid die je zomaar als plat kunt ervaren wanneer dit bewustzijn je helemaal gaat ontbreken. Liturgische bewustwording betekent dus een gespitst zijn op de momenten waarop je met Kierkegaard kunt zeggen: ‘Kijk, het is alsof de taal hier barst en uit haar voegen springt als men tracht de grootsheid van Gods liefde uit te spreken.’ [2] Het is een zoeken naar de barsten. Hoe vorm en voed en verdiep je die houding? Daar ging het ons in deze themaserie om.
In vele artikelen kwam de thematiek vervolgens voorbij, niet alleen in de thema-artikelen maar soms leek het zelfs of al onze scribenten in één nummer wel iets van de thematiek oppakten. Dat maakt dat we na twee jaar een rijke oogst hebben die ik maar heel gedeeltelijk overzie. Toch waag ik een poging.
In het inleidende artikel op deze serie (Wapenveld 70/1) beschreef ik in alle voorlopigheid drie vormen van dit ‘gespitst zijn’ waarvan we als redactie het idee hadden dat die alle drie waardevol zijn en van elkaar kunnen leren. Een esthetisch besef dat onze wereld er voortdurend om vraagt om diep gekend te worden, en dat niet alleen met rationele of conceptuele middelen – die hebben hun grenzen. Dat was de eerste vorm. De tweede vorm noemde ik die van een ‘religiositeit 1.0’ waarin een dergelijk besef verbonden wordt met de notie van de diepte van de menselijke ziel – een ziel die vraagt naar God en misschien ook aangeraakt is door God. De derde vorm was die van een ‘religiositeit 2.0’ die weliswaar geneigd is kritisch naar de roerselen van de menselijke ziel te kijken, maar die wel degelijk gelooft in de genoemde gerichtheid van het transcendente op de werkelijkheid zoals wij die ervaren – een vorm van religiositeit die met andere woorden gespitst is op openbaring.
Kunstmatig
Natuurlijk zijn deze drie vormen met elkaar verbonden en lopen ze ook weleens door elkaar enzovoorts, maar het leek ons verhelderend ze zo eens naast elkaar te zetten. En we signaleerden ook dat er wellicht een vorm van ‘religiositeit 0.5’ bestaat, waarin het liturgische besef ontbreekt, waarin de godsdienst in rationaliteit en conceptualiteit opgaat en al te rechttoe rechtaan spreekt en vergeet dat er soms ook mysteriën zijn waartegenover ons een diep zwijgen past. De ongemakkelijkheid van het zwijgen zorgt er vermoedelijk voor dat iedere gelovige die valkuil van een ‘religiositeit 0.5’ weleens van binnen heeft gezien.
Wat hebben we nu over liturgische bewustwording geleerd? De vraag was overigens vooral: wat hebben een ‘religiositeit 0.5’ en ‘2.0’ op dit vlak te leren van de ‘esthetische’ gerichtheid en/of van een ‘religiositeit 1.0’? Ik wil deze vormen van ‘gespitst zijn’ nog eens inzetten om daar antwoorden op te vinden, al besef ik nog veel sterker dan bijna twee jaar geleden hoe kunstmatig het onderscheid is. Elke verschijningsvorm van geloof, religiositeit, en/of liturgisch bewustzijn zal trekken van verschillende van deze categorieën in zich bergen, en verschillende lezers van Wapenveld zullen zich door verschillende categorieën aangesproken weten zonder dat we daarmee op heel verschillende golflengtes zitten. Maar dat betekent ook: elke verschijningsvorm van geloof zal vast en zeker kunnen leren van andere verschijningsvormen. [3]
In een artikel van Gert Vierwind (Wapenveld 70/3) kwamen we in aanraking met jongeren die hun eigen rituelen vinden om vorm te geven aan hun besef van ‘het transcendente’. Gaat het hier om een esthetisch besef, om een religiositeit 1.0? Dat lijkt me niet de interessantste vraag. Wat ik het meest leerzaam vond, was de heilzame en ruime correctie op het openingsartikel. Meer dan wenselijk leek het daarin te gaan om hoogstaande esthetiek en intellectuele diepgang, alsof liturgische bewustwording pas op gang kan komen als je Nietzsche leest en Mahler luistert, of anders toch in ieder geval diep in de kerk en haar vormen thuis bent. Liturgische bewustwording voor de gemiddelde Wapenveld-lezer – maar hoe zit het met al de anderen? Vierwind liet roerend mooi zien dat ook veel populairdere vormen van nadenken, van cultuur, van rituelen, een bewustwording op gang brengen die je liturgische bewustwording kunt noemen. Wegen waarlangs er wellicht openbaring geschiedt, om het maar met een ‘2.0’ term te zeggen.Het is aan God zelf om door onze vormen heen te breken
De kritische notie van ‘religiositeit 2.0’ is dat wij met onze taal en onze rituelen het contact met God niet zomaar kunnen organiseren. Uiteindelijk is het aan God zelf om door onze vormen heen te breken – of om er gebruik van te maken. Waar wij over kunnen nadenken is hoe we een taal en hoe we vormen gebruiken die de openbaring zo min mogelijk in de weg staan. Positief verwoord: hoe we een taal en vormen kunnen gebruiken die een gespitst-zijn-op-openbaring kunnen bewerken. Met de artikelen van Wim de Jong over Gerardus van der Leeuw en van Eric Bouter over John Henry Newman (Wapenveld 71/1 en 71/3) zaten we middenin die discussie, en werden we ook verder geholpen (dat bleek ook wel uit het vervolgartikel over Newman van Geertjan Zuijdwegt in Wapenveld 71/4).
Bouter liet aan de hand van Newman niet alleen zien dat en hoe liturgisch bewustzijn gevoed kan worden in de kerkelijke liturgie, maar ook hoe een liturgische bewustwording mensen ook in intellectueel opzicht opscherpt, zodat een mild-kritische houding ten opzichte van een reductionistisch wereldbeeld als het ware als vanzelf, van binnenuit, de ruimte krijgt. Er hoeft dus geen apologetische kramp te zitten in het ‘liturgisch duiden’ van de werkelijkheid. De Jong bepaalde ons er aan de hand van Van der Leeuw dan nog eens bij dat dit geen elitair-intellectuele aangelegenheid hoeft te zijn: in alle lagen van onze samenleving hebben mensen oog voor de openheid van de werkelijkheid, willen zij dansen, willen zij ook in de taal van maatschappelijk handelen uitdrukken en vieren dat er met deze wereld meer aan de hand is dan we met concepten (en zelfs met ons ziele-leven) uit kunnen drukken.
Ook het artikel van Vierwind liet zien dat we voor deze talen en vormen veel breder kunnen kijken dan misschien gedacht. En de interviews met de makers van christelijke kinderliederen (Elly en Rikkert Zuiderveld-Nieman, en Roeland Smith, Wapenveld 70/6) boden wat dat betreft nog meer onverwachte inkijkjes: over gevoeligheid voor de cultuur van het kind, gevoeligheid voor wat het betekent om geloofstaal te spreken en mee te geven, en dan vormen vinden om liturgisch besef aan te wakkeren, te vormen, te voeden.
‘Een bovenaardse glans’
Een naam die in de themaserie nauwelijks of niet genoemd is, is die van Tish Warren, en haar ‘liturgie van het alledaagse’. Toch zijn er wel tonen aangeslagen die raken aan haar werk. Zodra het liturgische bewustzijn is aangewakkerd, gaan de gegevenheden van alledag er anders uitzien, ze zijn steeds gemakkelijker te verbinden met roeping, met aanbidding, met dankbaarheid, met God. ‘Op aarde hier, op aarde thans, ziet gij een bovenaardse glans’, zingt één van de ochtendliederen uit de kerkelijke liedboeken. ‘De kalme gang, de kleine taak / zijn ruim genoeg voor Godes zaak.’
Op een heel speciale manier liet de benedictijn Thomas Quartier ons dat zien (Wapenveld 70/4). Ik vroeg laatst aan een kloosterlinge of zij in haar gemeenschap nooit zorgen hadden over geld, of over getallen. ‘Nee, ik niet,’ zei ze, ‘het bidt wel door hier.’ Hoe dat werkt, en hoe dat doorwerkt, werd mooi zichtbaar in het artikel van Quartier. Hoe aandacht, tijd nemen voor het gebed, het organiseren van liturgische momenten, de alledaagse werkelijkheid inderdaad kan ‘opladen met betekenis’, juist ook in tijden van corona en lockdown.
Is dat ‘hardcore’ religiositeit 2.0? Of 1.0? Ook hier geldt weer: dat is niet de meest interessante kwestie. Het woord ‘opladen’ suggereert misschien dat een liturgisch bewustzijn hard bezig is de werkelijkheid te duiden – maar uit heel Quartiers artikel blijkt dat het hier vooral om ontvangen gaat. Het organiseren van ontvankelijkheid. Daar is vast ook voor niet-kloosterlingen meer van te leren dan vaak de praktijk is.
Daarmee zijn we weer bij de barsten waar ik dit artikel mee begon: de corona-barsten in de liturgische ritmes van vele gelovigen. Ineens niet meer naar de kerk kunnen en daarmee plotseling een belangrijke vorm van bidden en lofprijzen missen: het was voor ons als redactie belangrijk om in Wapenveld 70/5 te markeren dat kerken en kerkgangers daar zelf ook keuzes in maken, en dat een liturgische bewustwording ook zomaar gesmoord kan worden in het digitaliseren van de eredienst en in de gespannen focus op het volgen van de regels.Zelfs als het op de zondag niet naar onze zin verloopt…
Het besef dat hoe dan ook het liturgische bewustzijn wel gevoed moet blijven worden, misten we weleens. Het artikel van Quartier was wellicht een wat luchtiger soort handreiking in dat gemis. Zelfs als het op de zondag niet naar onze zin verloopt – en hoe vaak is dat niet het geval… – kan het liturgische bewustzijn op vele wijzen gevormd, gevoed, verdiept worden. Als de gevoeligheid daarvoor bij deze en gene lezer vergroot is, is onze themaserie geslaagd.
Graag eindig ik met een citaat dat al het hele jaar met me meegaat. Het komt van Marilynne Robinson, een auteur die in het afgelopen jaar meer dan eens genoemd is. In het begin van haar boek Jack (blz. 36) spreekt de ontroerende figuur van Della Miles de volgende zinnen uit over betekenis – en liturgische bewustwording heeft alles te maken met een gespitst zijn op betekenis: betekenis die je toe-valt. Della Miles: ‘Betekenisloosheid (meaninglessness) zou voor de meeste mensen een vreselijke klap zijn. Het zou heel gewichtig (full of significance) voor ze zijn. Dus zou het helemaal niet betekenisloos meer zijn. Daar kom ik altijd op uit. Zodra je vraagt of er betekenis is, is het enige antwoord ja. Je kunt er niet omheen.’
Prof. dr. E. (Edward) van ’t Slot is redactielid van Wapenveld. Hij is bijzonder hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Groningen vanwege de Confessionele Beweging in de Protestantse kerk, en hoofd van het Centrum voor Beroepsvorming en Spiritualiteit van de Protestantse Theologische Universiteit.
- Gevonden op https://nl.wikipedia.org/wiki/Byzantijnse_liturgie, benaderd op 23/11/2021.
- Geciteerd in Wim R. Scholtens, ‘Kijk, hier barst de taal…’ Mystiek bij Kierkegaard, Kampen/Averbode 1991, p. 37.
- In dit opzicht sluit dit slotartikel ook aan bij het openingsartikel bij de jaarserie van 2018, over ‘Geduld leren’ (Wapenveld 68/1).