Raak me niet aan

Over middeleeuws en postmiddeleeuws transcendentiedenken
Jos Decorte

Jos Decorte was hoogleraar aan de KU te Leuven; hij doceerde voornamelijk fundamentele en middeleeuwse wijsbegeerte en was gespecialiseerd in de tekstkritische uitgave van Latijnse, middeleeuwse filosofische en theologische traktaten [1]. Hij overleed in 2001 op 47-jarige leeftijd ten gevolge van een verkeersongeluk.

Soms brengt het lezen van een boek je weer eens tot het besef dat je zo weinig weet. Wat kunnen we toch goed uit de voeten met de grove vereenvoudigingen waarvan we ons zo vaak bedienen. Op dergelijke gedachten komt men bij confrontatie met het tegendeel.

In dit boek is een docent aan het woord, die het niet nodig heeft zijn eruditie in het geding te brengen. Geen academicus ook die voor vakgenoten de vierkante centimeter van een postzegel analyseert, maar een man met een krijtje, voor het bord. Hij tekent grote lijnen. Geeft de essentie aan. Laat zien hoe de grote gedachtelijn in het detail tot uitdrukking komt. Bovendien maakt hij duidelijk hoe zijn eigen visie zich tot het gepresenteerde verhoudt. Hij ergert zich aan gebrek aan kennis, en de oordelen die daaruit voortkomen. De docent maakt geen geheim van de bedoeling van zijn uiteenzettingen; ‘een beter begrip van de middeleeuwse werkelijkheid en de betekenis van religie en mystiek in die cultuur, leidt tot een beter begrip van wat religie voor ons nog zou kunnen betekenen’ (p.9).Dat dit laatste van wezenlijk belang is, is de verder grotendeels impliciet gehouden vooronderstelling van heel het boek.

Raak me niet aan is een met veel kennis van zaken beargumenteerd pleidooi voor het middeleeuwse denken en gevoelen en tégen het kwaliteitsverlies zoals zich dat in later eeuwen heeft voorgedaan. De titel is ontleent aan de ontmoeting van Maria met de Here in de hof, in de morgen van de opstanding (Joh. 20:17). Er komt in tot uitdrukking dat het goddelijke weg wijkt voor de (be)grijpende mens. Er wordt vriendelijk maar met aandrang gevraagd zijn transcendentie te respecteren.

In een kort openingshoofdstuk (7 pp) zet Decorte een paar kernbegrippen uiteen. Iets kennen staat voor de middeleeuwer (i.h.a.) altijd gelijk met het wezen van iets kennen. Het wezen van iets kennen, betekent het doel ervan kennen. Kennis van het doel van iets, veronderstelt zicht op het doel van het geheel, van de totaliteit. Net als het kennen is ook het willen in wezen gericht op een doel. Zo doet Decorte in kort bestek Aristoteles, Augustinus en Thomas van Aquino aan. Hij duidt de menselijke conditie als beelddrager Gods enerzijds en egocentrisch geneigd anderzijds.

Hierna volgen twee hoofdstukken waarin respectievelijk het menselijk verlangen (50 pp) en weten (20 pp) wordt besproken. In het eerste van deze twee hoofdstukken krijgt het christelijk religieuze denken van Decorte zelf nader uitwerking in een kritiek op de godsdienstkritieken van Marx, Freud en Nietzsche, en middels de stemmen van vier middeleeuwers: Bernardus, Richard van Sint-Viktor, Marguerite Porete en Johannes Eckhardt. Verder gaat hij in op de contra-reformatie, het concilie van Trente, en christelijk geïnspireerde denkers uit het begin van de 20e eeuw, als Bergson, Blondel en Jaspers.

Het hoofdstuk over het menselijk weten vertrekt bij Hugo van Sint-Victor. Decorte laat zien dat het weten van de middeleeuwer nooit abstract is, en losgemaakt van het existentieel praktisch effect. De middeleeuwse wetenschap wil geen theorie zonder praktisch effect. Anselmus zegt in navolging van Jesaja (7:9): ‘Ik geloof opdat ik tot inzicht zou mogen komen.’ Alle weten draagt een theologisch karakter: het eindige zichtbare is teken van en verwijst naar het goddelijke onzichtbare.

Het vierde hoofdstuk (65 pp) gaat in op de verschillende wetenschapdomeinen van de middeleeuwer: de historiografie, de natuurfilosofie en het medische respectievelijk het economische denken. De behandeling van deze terreinen verloopt steeds via hetzelfde patroon. Eerst wordt kort het vooroordeel tegen het middeleeuwse ‘weten’ aangegeven, vervolgens de wezenskern ervan, daarna de ontsporing ervan, om tenslotte met een middeleeuwse bril naar de postmiddeleeuwse evoluties van hetzelfde wetenschapsterrein te kijken. In de omkering van het perspectief van de historicus, namelijk het bekijken van het heden vanuit het verleden, toont zich de geëngageerdheid van Decorte. Hoogmoed en ijdelheid zijn de terugkerende kernbegrippen bij de evaluatie en kritiek.

Het vijfde en laatste hoofdstuk brengt de lijnen van het boek samen in een instructief betoog. Het probeert de richting aan te geven waarlangs hernieuwde bezinning op de religie zou kunnen plaatsvinden. De middeleeuwers zijn er in alle wetenschappelijke en culturele disciplines op uit om in het zichtbare een glimp van het onzichtbare op te vangen. Dat is het doel van alle weten en daarnaar strekt zich het menselijke verlangen uit. De wijsheid – in de woorden van Decorte – voltrekt een dubbele beweging: vanuit de wereldse werkelijkheid probeert men eerst door te stoten tot het onzichtbare, dat wil zeggen het goddelijk perspectief. Dit niet als doel in zichzelf, maar met als doel terug te keren naar de wereld in totale zelfovergave aan God.

Centraal hierbij staat het praktische karakter van het middeleeuwse weten; de symbolische structuur van cultuur. Decorte wijst op de overgang van symbool naar teken in de 17e eeuw, en ziet hierin een oorzaak van toenemende verwetenschappelijking, rationalisering, specialisering en ontgoddelijking. Een teken is louter conventioneel gekozen, arbitrair en dus inwisselbaar voor een ander teken dat hetzelfde betekent. Het teken mist het verwijzende karakter van het symbool, dat niet louter op grond van afspraak is gekozen, essentieel meerduidig is, en nooit goed los te zien van het betekende. Decorte: ‘Middeleeuwers zouden dan ook allerminst verwonderd zijn om vast te stellen dat we God niet meer in de natuur kunnen vinden zodra de wetenschap ons oplegt om arbitraire eenduidige tekens met eenduidige betekenissen te gebruiken, (…)’ (pag. 199).

Misschien valt het reductionisme van de moderne rationaliteit te overstijgen, door studie te maken van het ‘cognitieve statuut van metaforen en symbolen’. Decorte wijst in dit verband naar het werk van Ramsey, Wittgenstein en Polanyi.

‘Als onze cultuur ooit nog een uitweg uit de religieuze crisis vindt – in de veronderstelling dat ze die zou willen vinden – dan zal dat zijn door opnieuw in contact te treden met de werking van religie.’ (p. 216).

  1. Uitg. Pelckmans Kapellen / Klement Kampen, 2001, Nederlandse distributie: Uitgeverij Eburon, 229 blz., €19,50.