Leve de globalisering

Johan Nordberg

Globalisering is een veelzijdig proces [1]. Vanuit economisch oogpunt kan globalisering worden gekarakteriseerd als het proces waarbij de structuur van de economische markten, de technologische ontwikkeling en communicatiestructuren steeds meer internationaal van aard worden. Dit proces wordt heel verschillende gewaardeerd. Spraakmakende anti-globalisten zoals Noreena Hertz en Noami Klein zien belangrijke schaduwkanten aan de vrije markt, waarvan de belangrijkste de schadelijke milieu-effecten en groeiende inkomensongelijkheid zijn. In dit boek wijst Johan Nordberg deze kritiek van de hand. Uit statistieken en studies van de Wereldbank zou blijken dat arme landen die zich open stellen voor de vrije markt een ongekende economische groei doormaken. Wat betreft de schade voor het milieu wijst hij erop dat het verband niet eenduidig is: als het inkomen per hoofd van de bevolking toeneemt, stijgt de milieu-schade aanvankelijk, maar als het inkomen verder stijgt, daalt deze weer.

Wie dit interessante en vlot geschreven boek van Johan Nordberg leest, kan er niet omheen dat globalisten over sterke argumenten beschikken bij hun verdediging van het wereldwijde kapitalisme, ook als het gaat om het uitbannen van armoede. Toch rijzen er verschillende vragen. In dit commentaar besteden wij aandacht aan drie typen vragen: 1 Houdt een optimistische visie op globalisering wel voldoende rekening met de hardnekkigheid van markt-imperfecties in arme landen? 2 Bevordert globalisering een rechtvaardige verdeling tussen rijke en arme landen? 3 Respecteert globalisering de rechten van de individuele mens?

De vrije markt met perfecte concurrentie wordt traditioneel verdedigd vanuit twee argumenten: het creëert de meeste welvaart in vergelijking met andere systemen en het biedt maximale vrijheid voor het individu. Beide verdedigingen treffen wij al aan in het Adam Smith’s Wealth of Nations, waar ook Nordberg veelvuldig naar verwijst. Opvallend is dat Nordberg daarbij nauwelijks ingaat op de vele markt-imperfecties waaraan marktwerking bloot kan staan. Is dit niet te optimistisch?

De belangrijkste markt-imperfecties betreffen toetredingsbarrières, gebrek aan informatie en begrensde rationaliteit en het bestaan van externe effecten. Economen onderkennen in het algemeen het probleem van het bestaan van markt-imperfecties, maar onderschrijven niettemin het ideaal van de perfect concurrerende markt. Zij pleiten daarom voor maatregelen die marktwerking bevorderen door de markt te omgeven met instituties die markt-imperfecties voorkomen. Dit veronderstelt een zeker optimisme ten aanzien van de mogelijkheid om markt-imperfecties te bestrijden. Inderdaad, wanneer verdedigers van de vrije markt geconfronteerd worden met de schadelijke gevolgen van markt-imperfecties, reageren zij vaak met erop te wijzen dat dit niet zou gebeuren als er echt sprake is van een vrije markt, waarna een pleidooi volgt om de marktwerking nog verder te bevorderen. Echter, waar markt-imperfecties hardnekkiger zijn dan beleidsmakers voorzien, kunnen dergelijke maatregelen desastreus uitpakken, zoals het openbaar vervoer in Nederland laat zien.

Een tweede en wellicht nog belangrijkere vraag is of globalisering wel bijdraagt aan rechtvaardige verhoudingen. Nordberg stelt dat de wereldwijde inkomensongelijkheid niet te wijten is aan de opkomst van de markt, maar juist aan het gebrek aan marktwerking in arme landen die daardoor achterblijven. Zo kenden ontwikkelingslanden die zich open stelden voor de markt een jaarlijkse economische groei van 5% in de periode tussen 1970 en 1990, terwijl ontwikkelingslanden die gesloten bleven een groei van 0,7% vertoonden. Zich open stellen voor marktwerking lijkt daarmee het beste middel om rechtvaardige wereldwijde inkomensverhoudingen te bewerkstelligen. Ook met vele andere tabellen maakt Nordberg duidelijk dat economische vrijheid armoede reduceert en de gelijkheid vergroot dan wel op zijn minst niet verergert.

Toch bekruipt ons een gevoel van onbehagen als wij ons realiseren dat het vooral de rijke landen zijn die profiteren van internationale handel. Het zou rechtvaardiger zijn als de Westerse landen maatregelen troffen die primair het welzijn van de arme landen beogen. Overigens pleit ook Nordberg in dit verband voor een verlaging van de hoge invoerrechten die de Europese markt nu nog afschermen van producten uit ontwikkelingslanden.

Naast het gunstige effect op de welvaart heeft de vrije markt als belangrijk voordeel dat deze de individuele vrijheid bevordert. De vraag is echter in hoeverre globalisering ook positieve rechten dient, zoals de bescherming van de mensenrechten. Nordberg beargumenteert dat bescherming van positieve rechten, zoals het recht op een menswaardig bestaan, een minimum levensonderhoud en leefbaar milieu de arme landen juist belemmert om een economische ontwikkeling door te maken zoals de Westerse landen in het verleden hebben gekend. Verbieden van handel waarbij gebruik wordt gemaakt van kinderarbeid of waarbij ernstige milieuschade wordt aangericht ontnemen deze landen de kans om handel te drijven zolang hun ontwikkelingspeil onvoldoende is om onder deze ‘Westerse’ condities te produceren. De vraag is in hoeverre deze positie niet voorbij gaat aan het individu. Mag het leven van een individueel kind worden opgeofferd voor de ontwikkeling van een land?

Het beroep op de arbeidsomstandigheden in Europa uit het verleden om de huidige situatie in ontwikkelingslanden te rechtvaardigen gaat ook nog op een andere manier mank: tweehonderd jaar geleden waren er geen welvarende landen die eventueel de helpende hand konden bieden aan West-Europese landen om deze mensonwaardige wijze van produceren te verzachten. De context van ontwikkelingslanden is nu geheel anders dan de context van Europa tweehonderd jaren geleden. De verdediging van globalisering op grond van het recht van arme landen zich te ontwikkelen door het produceren onder omstandigheden die in het Westen onacceptabel worden gevonden, is mijns inziens daarom een te makkelijke en goedkope manier om de eigen verantwoordelijkheid te minimaliseren.

Mijn conclusie is dat, alhoewel de globalisering van de markt kan bijdragen aan het welzijn van het arme deel van de wereldbevolking, de toepassing van deze stelling in concrete beleidsgebieden kritisch zal moeten worden bezien in het licht van bovengenoemde ethische bezwaren. Niet alleen zal kritisch moeten worden nagegaan of de institutionele voorwaarden voor goede marktwerking aanwezig zijn (dan wel eerst geschapen dienen te worden), zodat markt-imperfecties als gevolg van handelsbarrières, gebrek aan informatie en externaliteiten binnen aanvaardbare proporties blijven. Ook zullen overwegingen rondom rechtvaardigheid en respect voor de rechten van individuele mensen betrokken moeten worden bij de afweging waar en hoe te globaliseren. De intentie waarmee men internationale marktwerking bevordert maakt wel degelijk uit. Globaliseren waarbij het belang van de armsten voorop staat doe je op een hele andere manier dan globaliseren waarbij het belang van de rijke landen voorop staat. Globaliseren en globaliseren is twee.

  1. Uitgeverij Houtekiet, Antwerpen / Amsterdam, 2002, ISBN 905240 688 x, €19,95, 302 blz