De veiligheidsutopie
Adri Bleeker is op dit moment interim-directeur aan het Amsterdams Calvijn College, een interconfessionele school voor de bovenbouw vmbo in Amsterdam [1]. Hij is door het bestuur gevraagd om veiligheid, orde en fatsoen te herstellen. ‘De situatie was allerbelabberdst. Er werd gestolen en vernield bij het leven en docenten werden belaagd en uitgescholden’, zegt hijzelf. Bleeker is bezig met basale fatsoensregels. Zijn moeder zegt: ‘Wat ben je aan het doen? De dingen waar jij voor vecht, waren vroeger normaal’ ( RD,7 maart 2003).
De Universiteit Utrecht nodigde filosoof Hans Achterhuis uit om op de Universiteitsdag te spreken over ‘De zoektocht naar morele autoriteit in een postmoderne samenleving’. In een inleidend essay(tje) in alumni-blad Illuster stelt de decaan van de theologische faculteit, Henk Tieleman, dat de populaire roep om ‘herstel’ van normen en waarden te simpel is. ‘Veel waarden, en zeker normen, moeten juist opnieuw worden overdacht en geformuleerd, om niet te zeggen “uitgevonden”, omdat veel geijkte wijsheden nu eenmaal geen antwoord geven op de vragen van vandaag. Een cruciaal probleem bij het bedenken van bruikbare antwoorden op de kwesties van vandaag is de vraag wat dan de gemeenschappelijke ijk- en ankerpunten zouden kunnen zijn, in een moderne samenleving als de onze die gekenmerkt wordt door de onderling samenhangende verschijnselen van multi-culturaliteit, globalisering en individualisering.’ Zou basaal fatsoen ook opnieuw moeten worden uitgevonden? Misschien zou Tieleman eens een paar weekjes met Bleeker mee moeten lopen. Dat zou zijn verhaal minder academisch maken. We weten inderdaad niet meer waartoe we moeten opvoeden, wat de anker- en ijkpunten zijn, maar dat kon wel eens andere achtergronden hebben dan Tieleman suggereert. In het veelgelezen dagblad Spits trof ik op 19 maart jongstleden aan dat volgens onderzoek veel ouders en docenten vinden dat de opvoedkundige rol van de school aan belang toeneemt. Er moet een nieuw vak komen over omgangsnormen en normen en waarden. Ergens vinden we dat er iets niet goed gaat. Maar wat?
Criminoloog Boutelier werpt daar vanuit een heel andere invalshoek licht op. In een fraaie studie laat hij zien dat er in onze samenleving een fundamentele spanning schuil gaat. Enerzijds willen we ons uitleven, anderzijds willen we ons beschermen voor de ergste uitwassen van dat uitleven. De vertienvoudiging van de criminaliteit sinds de jaren ’60 is dat louter het gevolg van globalisering en individualisering? Nee, zegt Boutelier, het geweld van onze tijd heeft ook te maken met een dubbelzinnigheid in ons cultureel zelfverstaan, door hem samengebracht in het begrip ‘veiligheidsutopie’. Enerzijds, zo betoogt Boutelier, is onze samenleving grenzeloos vitalistisch, willen we eigenlijk doen waar we zin in hebben – waarbij we dachten dat die ‘zin’ vanzelf goed gericht was – anderzijds, willen we een veilig en overzichtelijk bestaan, waarin iedereen zich aan de regels houdt. ‘Een vitalistische samenleving genereert een grote veiligheidsbehoefte en stuit daarmee op een onmiskenbare paradox: teneinde de liberale vrijheid uitbundig te vieren dient ze te worden begrensd.’
Criminaliteit heeft niet zozeer met het kwaad te maken – deze term kom je bij Boutelier niet tegen – maar is de negatieve variant van expressiviteit. Crimineel, gewelddadig handelen, is zo een vorm van vitaal leven, aldus Boutelier. Een inhoudelijk beargumenteerd onderscheid tussen goed en kwaad is immers niet meer te geven. ‘De drive achter veel vormen van criminaliteit onderscheidt zich niet wezenlijk van positief gewaardeerde vormen van vitaliteit.’ Juist omdat de uitleving van ons vitalisme dus ook vervelend kan uitpakken, ontstaat er onzekerheid en angst. Morgen kun je zelf in elkaar gemept worden. Aldus komt als vanzelf de roep om meer controle, meer politie, meer bescherming, meer camera’s, meer aandacht voor normen en waarden op school. En discussieert de gemeenteraad van Rotterdam over een beschavingsoffensief op de tram (NRC 21 maart jl.).
Maar het cultureel vitalisme zelf staat niet ter discussie. De drie-eenheid – de term is van Boutelier, van gezag, moraal en godsdienst is immers niet restaureerbaar. Vaste ankerpunten zijn er niet. ‘In het veiligheidsvraagstuk worden de grenzen van de morele fragmentering en de risico’s van de individualisering zichtbaar.’ De veiligheidsutopie is dan – volgens Boutelier – het ‘(onhaalbare) streven naar een optimale samenhang tussen vitaliteit en veiligheid’.
Vanuit deze analyse weet Boutelier een interessant licht te werpen op de discussies over meer blauw op straat, de overschatting van de rol van het strafrecht, zinloos geweld, de belangrijke plaats van het slachtoffer etc. Met name zijn analyse van de hedendaagse aandacht voor het slachtoffer is interessant. Nu woorden als zonde, kwaad niet meer een echte betekenis hebben, zijn de ‘enige termen die ons resten de afkeer van wreedheid, de afwijzing van vernedering, de weerzin tegen leed’. Het slachtoffer heeft daarom een prominente plaats. Het slachtoffer laat de grenzen van ons vitalisme zien. De liberale argumentatie is bijvoorbeeld niet opgewassen tegen het evidente slachtofferschap van kinderen, aldus Boutelier. Kinderporno is de grens in ons vrijgevochten universum. Alles mag, maar dat niet.
Biedt Boutelier een uitnemender weg dan de spiraal van de veiligheidsutopie? Van een repressievere overheid moet hij in ieder geval niets hebben. Meer heil verwacht hij van ‘een sociale politiek die normatief durft te zijn’. Maar waar die sociale politiek dan zijn normativiteit vandaan haalt, hoe ‘het onbehagen dat voortvloeit uit de morele leegte van het post-ideologische tijdperk’ te overwinnen is, daarover heeft Boutelier weinig te melden. Dat kan ook niet, want dan zou hij hét kenmerk dat volgens hem onze postmoderne identiteitsbeleving het scherpst weergeeft, namelijk het centaal stellen van de lust, van genot en fun, onder kritiek moeten stellen. Dat doet hij niet. Wie aan de fun komt, komt aan onszelf. Dat komt wel heel dichtbij. Liever een intellectueel kringetje draaien dan de zaken in alle scherpte onder ogen komen. Boutelier wil het nihilisme van onze cultuur met fluwelen handschoenen te lijf. Nietzsche was moediger. In een nihilistische cultuur, zo voorzag hij reeds, draait alles om het verhogen van de lust en het vermijden van onlust. Waar echter de lust het laatste woord heeft, komt er ook veel ruimte voor het kwaad. Het kan bovengronds komen en zijn gang gaan. Onder fraaie namen als cultureel vitalisme.
Ik ben benieuwd welk perspectief Hans Achterhuis in Utrecht geschetst heeft. Kan het humanisme op tegen een cultureel vitalisme dat, aangejaagd door een zinneloze belevingsindustrie, genot tot het hoogste goed heeft gemaakt? Heeft het voldoende innerlijke kracht daartoe? Aan de christelijke gemeente kan die vraag eveneens gesteld worden.
- Boom Juridische Uitgevers, Den Haag, 2002, 198 pag., €26.-