De pijn wordt weggemoffeld

Het werkelijke en onze passiviteit

In zijn recent in het Nederlands vertaalde pamflet De palliatieve maatschappij betoogt de Koreaans-Duitse filosoof Byung-Chul Han, hoogleraar in Berlijn, dat onze samenleving door en door palliatief is. Daarmee bedoelt hij dat we op allerlei manieren proberen de pijn die het leven nu eenmaal en onvermijdelijk met zich meebrengt, te verzachten zonder evenwel de werkelijke oorzaken ervan weg te kunnen nemen. Als samenleving moffelen we de pijn weg in plaats van hem onder ogen te komen.

Zo zou het ons in politieke zin ontbreken aan de moed tot pijn die nu eenmaal nodig is om ingrijpende en werkelijk hervormende maatregelen te nemen. En in psychologische zin zou de laatmoderne mens verlangen naar een ‘permanente feelgood-oase’ en getekend zijn door een ‘hypersensibiliteit’ die lijkt op de gevoeligheid van Andersens prinses die volgens het sprookje een erwt zelfs door een stapel matrassen heen voelen kan.

Toen ik dit prikkelende pamflet las, trachtte ik ook eindelijk Nietzsches Aldus sprak Zarathoestra te verorberen en stukjes ervan te verteren. Daardoor kreeg ik al lezend in Han’s boekje steeds het beeld voor ogen van de passage opgetekend aan het eind van het derde deel van Nietzsches ‘vijfde evangelie’ en wel in het bijzonder van het moment waarop het inzicht van de eeuwige wederkeer van hetzelfde Zarathoestra ten deel valt. Deze ‘verlichting’ stemt hem bepaald niet vrolijk of vreugdevol. Integendeel. Hij roept uit: ‘Walg, walg, walg – wee mij!’ En hij stort vervolgens als dood ter aarde. De diepe walging die hem overvalt wordt opgeroepen door het besef dat de eeuwige wederkeer ook impliceert dat de laatste mensen steeds opnieuw in al hun kleinheid terug zullen keren.

De laatste mensen van Nietzsche zijn de typische bewoners van de palliatieve samenleving van Han. Zij streven klein comfort en klein geluk na en zij kennen geen onherbergzaamheid meer op aarde. Zij leven inderdaad het palliatieve leven, zoals Zarathoestra stelt in de voorrede: ‘Een weinig gif af en toe: dat geeft aangename dromen. En veel gif op het laatst, voor een aangenaam sterven.’

Iets heroïsch
Men kan zichzelf afvragen over welke mensen deze analyses precies gaan. De oproep om de pijn te omarmen heeft iets heroïsch, maar aan wie en in welke omstandigheden wordt zo’n oproep precies gedaan? Wie is de laatmoderne mens en wat zijn diens omstandigheden? De twintigste eeuw is in vele opzichten een gruwelijke eeuw geweest waarin het geweld van mens tegen mens op nietsontziende wijze huisgehouden heeft in Europa en daarbuiten. Onze eigen eeuw is bepaald niet hoopgevend te noemen gezien de ingrijpende geopolitieke problemen waarin we ons bevinden en die op grote schaal diepe pijn teweegbrengen, zoals we bijvoorbeeld in vluchtelingenstromen zien, en zullen teweegbrengen zodra de impact van de klimaatveranderingen op onze leefomgeving zich dieper laat voelen en onze samenlevingen verder zullen ontwrichten.

De pijn is dus bepaald niet weg uit onze maatschappij. De pijn lijkt eerder geïntensiveerd te worden en de kwetsbaarheid van het leven van mensen en andere levensvormen wordt alleen maar scherper duidelijk. Deze constatering staat ons toe om Han’s analyse te preciseren. Het bijvoeglijk naamwoord ‘palliatief’ zegt namelijk in de eerste plaats iets over de wijze waarop wij deze pijn (niet) toelaten in ons bestaan. Het innemen van een beetje gif zorgt ervoor dat we de ernst van omstandigheden even kunnen vergeten.Een cruciaal vraagstuk gaat schuil onder de analyse van pijn

Het zorgt voor ‘werkelijksapathie’, zoals Han schrijft, en het is in feite ‘werkelijkheidsanesthesie’ en hij vervolgt: ‘Alleen een pijnlijke werkelijkheidsshock zou ons daaruit kunnen halen.’ Opnieuw is de taal van Han wat mij betreft al te stellig en overdreven, maar als we door de stelligheid weten heen te prikken, zien we onder de analyse van de pijn een cruciaal vraagstuk schuilgaan.

Wat betekent in deze context ‘werkelijkheid’ precies? Iets is werkelijk en iets wordt ervaren als werkelijk als wij het niet zomaar naar onze hand kunnen zetten. Het werkelijke of reële biedt weerstand aan onze wil en aan onze pogingen het te manipuleren. In die zin confronteert het werkelijke ons met onze passiviteit: we ondergaan de weerstand van het werkelijke en merken op dat het zich niet voegt naar onze wil. De ervaring van deze weerstand en passiviteit leert ons bovendien dat wij, onze wil en wensen, niet de spil vormen waarom de werkelijkheid draait. De genoemde werkelijkheidsapathie en -anesthesie is wat mij betreft niet zozeer gevaarlijk omdat zij de ervaring van pijn zou reduceren, maar vooral omdat zij onze voelsprieten voor de werkelijkheid en onze plaats erin uitschakelen.

Daarnaast moeten we ook leren begrijpen dat de menselijke overgevoeligheid die in deze context wordt genoemd dubbelzinniger is dan Han suggereert. Als klimaatproblemen mensen werkelijk in een depressie storten, zoals kranten tegenwoordig berichten, is dat dan een voorbeeld van de ‘werkelijkheidsshock’ die we nodig zouden hebben? Deze al te stoere taal gaat te gemakkelijk voorbij aan het traumatiserende effect dat zo’n schok kan hebben waardoor de geschokte elk handelings- en denkvermogen ontnomen wordt en daarmee tevens de mogelijkheid om te gaan met de schokkende problemen die zich in onze wereld aandienen.

Bovendien weet de klacht van Han dat wij palliatieven als prinsessen op erwten zijn, geen recht te doen aan positieve zin van de overgevoeligheid. Nietzsches Zarathoestra had hier wel oog voor: ‘Ik heb hem lief wiens ziel diep is, ook in de verwonding, en die aan een kleine belevenis te gronde kan gaan.’ Een schok is niet nodig, alleen een ziel die diep genoeg is om de kleinste weerstand voluit te ervaren. Onze relatie tot de werkelijkheid die hier als ziel benoemd wordt, betreft het vermogen om getroffen te worden door wat ons in de wereld tegemoet treedt: mensen die, wellicht geheel tegen onze wil, een beroep op ons doen zoals de vreemdeling in ons midden, maar ook dingen die zich niet zomaar naar onze hand laten zetten en die zich als het ware tegen ons keren als wij hun verzet en weerstand niet tot ons laten doordringen – zoals bijvoorbeeld Bruno Latour keer op keer suggereert wanneer hij de aarde in de context van de klimaatproblematiek verbeeldt als een actor die op onze handelingen reageert en die terugslaat.

Waarom niet vreugdevol?
De taal van Han plaatst de pijn al te gemakkelijk op een voetstuk in steevast gecursiveerde zinnen als ‘pijn is werkelijkheid’, ‘pijn is leven’, ‘geest is pijn’ en beweringen dat ook ervaring en kennis alleen in de negativiteit van de pijn gegrond zijn. Voor Nietzsche is pijn een taxering, een waardering en een interpretatie van wat zich in ons leven aandient. Pijn, zo zouden we kunnen zeggen, is in feite één verschijningsvorm – en niet eens de te prefereren vorm – van ons vermogen dingen en mensen in de wereld tegen te komen, erdoor getroffen te worden en hun weerstand te ervaren.

Waarom zou dit treffen tussen ons en anderen of tussen ons en de wereld alleen maar productief zijn in en als pijn? Is de erkenning dat de ander gelijk heeft alleen te denken als een ervaring van pijn? Is de affirmatie dat het appel van de ander beantwoord moet worden alleen pijnlijk? Waarom niet vreugdevol? Als we ervaren dat door de ontmoeting met anderen en andere dingen de beperktheid, de vertekening of domweg de leugenachtigheid van onze opvattingen of onze ethische sensitiviteiten opgeheven wordt, is dat geen ervaring van diepe lust en vreugde?

Prof. dr. G.J. van der Heiden is hoogleraar metafysica aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. In 2021 publiceerde hij Metafysica. Van orde naar ontvankelijkheid.