Verandert God mee met ons?

Gedachten bij de ‘spirituele autobiografie’ van Martien Brinkman

 ‘Opa, heeft God het coronavirus ook gemaakt?’ Onze zevenjarige kleindochter kijkt mij verwachtingsvol aan, aan de ontbijttafel op zaterdagmorgen om 07.30 uur. De vraag overvalt mij wel enigszins, maar hij ligt er. In het antwoord, zo weet ik, komt eigenlijk alles mee wat je gelooft, of – dat kan ook – wat je niet (of: niet meer) gelooft. In de open blik waarmee zij mij aankijkt, zie ik niets van de ‘goddeloze nieuwsgierigheid’ waar de traditie het over heeft, van lieden die ‘inzicht willen krijgen in dingen die ons verborgen zijn’ (Augustinus). Daar kom ik niet mee weg, als ik dat al zou willen.

Kortom – het is gewoon een mooie vraag, eerder al aan papa, onze zoon, gesteld, zo verneem ik later. Nu aan opa, want die heeft ervoor geleerd. Derhalve: wat gelooft opa over God, de Schepper; over het kwaad, veroorzaakt door een virus; over Gods handelen in de werkelijkheid; over leiding en voorzienigheid; over hoop en verlossing? Hoe vertel ik het mijn kleindochter?

Aan dit voorval tijdens een logeerpartijtje moest ik denken toen ik het boek van Martien Brinkman ter hand nam. Het betreft volgens de achterflap zijn ‘spirituele autobiografie’. Uitvoerig en gedocumenteerd laat Brinkman zien, steeds ook aan de hand van eigen publicaties, hoe hij theologisch zijn weg gegaan is, waar sprake is van verschuivingen, paradigma-wisselingen, en vooral ook: waarom en waarom op dat moment? Goede theologie wordt immers beoefend in rapport met de tijd, zoals dat heet. Voor Brinkman betekende dat vanaf zijn studietijd aan de VU: in voortdurend gesprek met Kuitert, zijn leermeester, in gesprek met een steeds wijder missionair spectrum van de wereldkerk, in gesprek en de ontmoeting met andere religies. Ook de kunst ging voor Brinkman een steeds grotere rol spelen: hoe krijgt in onze huidige culturele context de menselijke vraag naar zin en betekenis – en dus de vraag naar God – gestalte in poëzie, film en beeldende kunst?

Even was er de aarzeling. Ik heb helemaal geen zin in zo’n boek over wat wij – de auteur dus – niet meer geloven, sterker nog: wat wij met goed intellectueel fatsoen niet meer kunnen geloven. ‘Hoe mijn God veranderde’ is dan zoiets als: ‘Hoe God steeds vager werd, en de verdwijning nabij is’. Maar mijn aarzeling was al gauw verdwenen. Brinkman wil die weg niet op. Hij heeft nog even overwogen, schrijft hij, om het boek als ondertitel mee te geven: ‘Theologie na Kuitert’. Bewust heeft hij daarvan afgezien. Dat vind ik een gelukkige greep.

Brinkman voert zeker steeds het gesprek met Kuitert, zijn oudere tochtgenoot tot diens einde toe. Dat laatste in tweeërlei betekenis: zijn levenseinde en het einde van zijn geloven in God. Brinkman voert dat gesprek met Kuitert zeer respectvol. Hij gaat echter onmiskenbaar een andere weg dan zijn leermeester. En dat heeft alles te maken met het feit dat het veld waarop Brinkman speelt en het instrumentarium waarmee hij theologie ‘aan Kuitert voorbij’ beoefent veel breder is, veelzijdiger, en vooral: opener voor waar de wind van de Geest waait dan het steeds nauwere veld waarop zijn leermeester speelde. Het speelveld is bij Brinkman de oecumene, de wereldkerk, het gesprek met de godsdiensten, en niet het – in wezen smalle – paradigma van de Verlichting waarin Kuitert zich vastbeet en waarin hij zijn gelovige zelf uiteindelijk klemreed.  

Plaatsbekleding
Het is verrijkend om een leeftijdgenoot te volgen in diens gesprek over vragen die ook de jouwe werden en zijn. Daarbij komt dat enkele van Brinkmans gesprekspartners onderweg ook de mijne waren. Ik ben al lezend voortdurend zelf in het geding.

Dat betreft natuurlijk vooral dat deel van het theologische speelveld waar ik zelf ook keuzes maakte. Met grote instemming las ik bij voorbeeld het hoofdstuk over de plaatsbekleding als het hart van het christelijk geloof als geleefde ervaring, of beter gezegd: geschonken ervaring. In het evangelie van Jezus Christus gaat het over roeping en verantwoordelijkheid, over geweten, schuld en vergeving, over genade en geschonken leven, over excentrisch mens-zijn. Ons leven is verborgen, geborgen met Christus in God (Kol. 3). Is dat hart uit het christelijk geloof weg, en is dat inzicht in de spiritualiteit en in de theologie verdampt, dan is christelijk geloof hooguit nog van waarde voor de moraal, de ethiek.     

Dat is te weinig, aldus Brinkman. En gelijk heeft hij. In gesprek met ontkerkelijkte tijdgenoten merk je dat trouwens steeds meer. Voor wat betreft ‘waarden en normen’ is een levend geloof in Jezus Christus niet noodzakelijk. Om een goed, humaan mens te zijn, hoef je niet in God te geloven of de liturgie te vieren. De ‘christelijke = humane’-waarden zijn de postchristelijke westerling intrinsiek eigen geworden. Of dit echt zo is, betwijfel ik, maar dat is een open vraag voor de toekomst van een samenleving ‘van God en van Christus los’.

Ik val Brinkman van harte bij in wat hij schrijft over gewetensvorming, besef van schuld ten opzichte van de ander, zonde tegen je eigen bestemming, verlossing van schuld en bevrijding van schaamte. Er is een Ander nodig, die onvoorwaardelijk voor je instaat, die in het oordeel en in de existentiële eenzaamheid ons niet loslaat. Plaatsbekleding dus.Het besef dat God toch echt groter is dan wij kunnen bevatten

Veel herkenning was er ook bij het hoofdstuk over de Schrift en de hermeneutiek. Bij momenten was ik al lezend terug in de gereformeerde wereld van mijn gereformeerde vrienden op hun Gereformeerde Jeugd Vereniging (GJV) rond 1965, en de eindeloze discussies over de historiciteit van de Bijbel, over evolutie en schepping, en nog veel meer grote onderwerpen. Met toen – en ook nu bij de lezing van Brinkmans boek – de vraag voor mijzelf: waarom ik als hervormde jongen toch niet helemaal die wereld van de GJV en van de jonge Brinkman deelde. God als ‘meester Albedil’ (Brinkman, blz. 248)? De vreselijke statements van de ouderlingen in de boeken van Maarten ’t Hart? Die woede over Zondag 10 van de Heidelberger? Dat ‘of-of’ bij schepping óf evolutie?

Ik snapte heel goed waar het over ging, maar het raakte mij nooit op die manier. Misschien had dat wel te maken met mijn in de bevindelijke orthodoxie opgepikte besef dat God toch echt groter is dan wij kunnen bevatten. Synodaal-gereformeerden van toen wisten zo ontzettend veel over God! Het was ook hun kracht, vooral als het erop aan kwam in engten van de geschiedenis. Maar in andere tijden maakt diezelfde grondhouding God in wezen klein. Hij werd in wezen ‘hun God’.

Brinkman is een andere weg gegaan. Een weg waarop je God niet klein krijgt, maar waarop Hij steeds groter wordt. In zijn gesprekken met de grote namen uit de brede oecumene over de eucharistie bij voorbeeld, vruchtbaar gemaakt in Schepping en Sacrament (1991). Een boek dat mij destijds zeer verrijkte in mijn zicht op en gevoel voor het eucharistische. Voorts in zijn levende contacten met christenen en theologen in de context van hindoeïsme, boeddhisme, islam of de Afrikaanse voorchristelijke religieuze context. Die ontmoetingen hebben zijn visie op God en op Jezus Christus vele nieuwe inkleuringen erbij gegeven, en daarmee verrijkt.

Op zo’n wijze theologiseren in de breedte van de wereldkerk, en in de lengte van de geschiedenis, bewaart ons voor een onvruchtbare deconstructie van de triniteitsleer (‘niet anders dan Grieks denken’) en van de tweenaturenleer (‘een achterhaald construct’). Dat bewaart voor een onvruchtbare ontmythologisering van de wonderen van Jezus of zoiets engs als het uitdrijven van boze geesten: exorcisme. Er komt juist ruimte om daar met open vizier, met ontvankelijkheid en met onderscheidingsvermogen naar te kijken. Om zo te ontdekken dat elders in de wereldwijde kerk allang is nagedacht over dingen die ons vreemd zijn, en zo van elkaar te leren.

Kortom – het is boeiend om Brinkman te volgen. Ook wanneer ik hem niet overal kan volgen, en bochten naar mijn gevoel wel eens wat erg kort genomen worden. Dat gevoel had ik in die passages waar Brinkman allerlei dwarsverbindingen ziet en legt tussen verschillende religies en religieuze bronnen. Maar ik schort mijn oordeel op en kom niet verder dan: hier zou ik wel meer over willen weten, in gesprek met ‘kenners’. En dat ben ik niet.

(Mijn) Gód veranderd?
Ik heb lang naar de titel van het boek zitten kijken: Hoe mijn God veranderde. De lay-out van de omslag is treffend gekozen: elk van de vier woorden is in een ander lettertype afgebeeld, van versierd-klassiek (‘hoe’) naar strak-modern (‘veranderde’). De titel roept veel associaties op, afhankelijk van de vraag waar je de klemtoon legt. Veranderde God in die zeventig jaar Martien Brinkman waarvan het boek verslag doet? Dat zou nogal een grotesk statement zijn. Dat zijn bééld van God veranderde begrijp ik, maar God zelf?!

Toch is de titel geen te laat opgemerkte vergissing van de drukker. Brinkman vertelt hoe Gód veranderde in zijn leven. Wel: zíjn God. Hoe moet ik dat ‘mijn’ lezen, ‘mijn’ God? Zo van: jij hebt de jouwe en ik de mijne en ieder de zijne? Dan valt er eigenlijk niet veel over te zeggen, of maakt het niet uit. Of drukt dat ‘mijn’ vertrouwen uit, het vertrouwen dat God niet maar ‘van vroeger’ is, maar met ons optrekt door de tijden heen? Veránderende tijden. God beweegt mee. En hoe! Daar weet Brinkman 269 pagina’s over mee te praten. Over hoe mijn/zijn God veranderde. God, die ook voor Brinkman, tegelijk dezelfde is, ‘gisteren, heden en tot in eeuwigheid’.

Brinkman maakt de titel in zijn boek waar. Daarmee wordt het voor mij een spannende leeservaring. Het gaat in zijn boek over God die van eeuwigheid tot eeuwigheid Dezelfde is. Onveranderlijk in zijn wezen. Hij is betrouwbaar. Dat hoor ik verwoord in het vertrouwensvolle ‘mijn’ in de titel. Wij kénnen God echter altijd in de concrete werkelijkheid van het geleefde heden. Godskennis is altijd geïnterpreteerde ervaringskennis. Die verandert in de wisselwerking tussen God en mens, in de context van cultuur en samenleving. En die verandert in de voortgaande geschiedenis. Historiciteit is dus wezenlijk in God zelf. Dat belijden wij wanneer wij uitspreken dat God zich openbaart als Vader, Zoon en Heilige Geest. Wij kennen God niet in zijn wezen. Dat denken, is hubris, overmoed.Wie Geest zegt, zegt geschiedenis, en daarmee verandering

God kennen in zijn wezen is aanschouwing, en dat is toekomst. Godskennis is in dit leven ervaringskennis, geïnterpreteerde kennis. Kennis van God als Schepper doen wij op, waar wij met open ogen en open oren kijken en zijn tekenen verstaan, op al die momenten waar wij de aardse goederen gebruiken met dankzegging. Godskennis is ervaringskennis, die wij opdoen wanneer wij Jezus Christus belijden en volgen als Heer en Verlosser. Dat gebeurt waar wij gedoopt worden in Christus, waar wij onze kinderen laten dopen. Dat gebeurt waar wij de liturgie vieren, waar wij ons leven laten structureren door Woord, gemeenschap en gebed.

Godskennis is ervaringskennis, en daarmee is zij historisch, dus veranderend. Wij kennen God door de werking van de Geest, die verbindt: God en mens, Schepper en schepsel, eeuwigheid en tijd. Wie Geest zegt, zegt geschiedenis, en daarmee verandering. In die zin, zo versta ik Brinkman, verandert de God van Israël, de Vader van Jezus Christus, de God die alle volken bijeen vergaderen zal. In die zin verandert mijn God, wanneer ik in de ontmoeting met Ghanese christenen zicht krijg op de gemeenschap der heiligen, waarin de gestorven voorouders delen, en aanwezig zijn, rondom ons zijn, wanneer wij de maaltijd van Christus vieren.  

Brinkman noemt dit voorbeeld van de belangrijke plaats van de voorouders in de Afrikaanse context als een bekende en mooie illustratie van het gegeven dat godskennis geïnterpreteerde ervaringskennis is, dus contextueel, historisch, veranderlijk. Daarom is de ontmoeting met christenen uit andere contexten verrijkend.

Een bruikbaar antwoord?
Terug naar de vraag van onze kleindochter: heeft God het coronavirus ook gemaakt? Wat heeft de lezing van Brinkmans boek mij gebracht voor het voortgaande gesprek met onze kleindochter over deze en vergelijkbare vragen over God in onze werkelijkheid?

Allereerst voor jezelf helder hebben dat God geen kwaadaardig virus heeft gemaakt, of doen muteren om honderdduizenden mensen een nare dood te bezorgen, en de rest de stuipen op het lijf te jagen of in de stress te doen schieten omdat de vaccins te laat of te duur zijn. Zoals de Schepper ook niet de ratten, dragers van de pestbacillen, via de schepen van Columbus en de zijnen, op de indianen heeft afgestuurd om hun aantallen te decimeren, wetende dat zij geen antistoffen hadden. Zonder enig dedain over het gelovig denken van voorgaande geslachten moeten wij beseffen dat zo’n deterministisch frame voor Gods handelen in deze werkelijkheid killing is voor een heilzaam, zeg: bijbels geloven en ervaren van God. De beruchte ouderlingen bij Maarten ’t Hart zijn daar een late uitloper van.

Ten tweede besef ik dat onze kleindochter opgroeit in een cultuur die in de kern heel deterministisch is. Het oppermachtige technisch-natuurwetenschappelijk denken over de werkelijkheid suggereert aan de ene kant maakbaarheid: in wezen is voor alles een oplossing en die moet gevonden, en aan de andere kant in potentie inzichtelijke causaliteit: voor alles moet een oorzaak zijn. Binnen dat frame over God spreken leidt heel snel tot deïsme, pantheïsme of een nieuwe, lees: irrationele vorm van determinisme. De eerste twee zijn redelijk onschuldig, maar maken God onschuldig, irrelevant en geloven in God overbodig. God als Eerste Beweger, en God als spirituele dimensie van alles wat is, zijn beiden in wezen overbodig, voegen niets toe. Het is een beetje kaal, maar je kunt goed zonder. De derde, zo’n nieuwe vorm van determinisme maakt God ten diepste kwaadaardig, en geloven in God ongezond. God die als een deus ex machina willekeurig ingrijpt in deze werkelijkheid, als een blind noodlot, is onder een technisch-wetenschappelijk gesternte niet te onderscheiden van een monster uit een sciencefictionfilm.God dringt zich heilzaam aan ons op

Ten derde daarom besef ik meer dan ooit, bij de vraag van onze kleindochter, hoe waar het is, dat godskennis geïnterpreteerde ervaringskennis is. En ervaringen doe je op. Ervaring van God doe je in je leven op. God dringt zich aan ons op, niet opdringerig, maar heilzaam. In ervaringen van schoonheid, goedheid, waarheid. Dat vraagt open ogen, en leren kijken. Dat vraagt ontvankelijk leven en leren luisteren. Dat vraagt vorming van geweten, en oefening in betrouwbaarheid. Dat vraagt mensen die ons daarin inwijden.

God dringt zich aan ons op bij ervaringen van lijden, gebrokenheid en dood. In ervaring van troost, nabijheid, kruis en opstanding en opstand. Dat vertelt ons het verhaal van Jezus Christus. En vraagt mensen die ons daarin inwijden. God dringt zich aan ons op bij ervaringen van het menselijk tekort, en de verdieping daarvan in besef van zonde, van schuld, en ervaring van verlorenheid. In de doop met Christus, en de voortgaande vernieuwing van onze doop in de liturgie van Woord en eucharistie, ervaren wij onvoorwaardelijk aanvaard te zijn in ons menselijk tekort, vrijgesproken te zijn van zonde en schuld, en bevrijd te zijn van de last van verlorenheid.

Ten vierde realiseer ik me dat deze ervaringskennis alleen geleerd wordt door oefening in eerbied, door inwijding in gebed, door het horen van verhalen van geleefd geloof, door voorbeelden van toewijding aan geleefd geloof in God de Schepper en door daadwerkelijke zorg voor de schepping, en door ervaringen van en voorbeelden van volharding in geloof in tijden van lijden, aanvechting en ervaring van dood.

Plastic
Wat ik die bewuste zaterdagmorgen gezegd heb? We hebben het gehad over hoe mooi alles in elkaar zit. Dat ontdekken we als we kijken naar de bloemen, de vogels, de allerkleinste diertjes. We geloven dat God de wereld zo geschapen heeft, en dat Hij wil dat wij en de dieren en planten gezond blijven. Daarom danken we ook voor het eten. Maar als er dingen kapot gemaakt worden in de natuur, mensen plastic in het water gooien tegenover het huis waar onze kleindochter woont – dan worden vissen ziek, en kunnen andere vissen weer ziek worden. Zo kunnen mensen en dieren door virussen worden getroffen, omdat we niet goed voor de schepping zorgen. Daarom halen we samen het plastic uit het water. Zo zal het ongeveer gegaan zijn.  

Waar het om gaat is dat de verhalen verteld worden, de eerbied geleerd wordt. In een gemeenschap die het geloof in de Schepper leeft, het zuchten van de schepping hoort en verstaat, en de liturgie viert, in de kerk en in de (dienst aan de) samenleving.

Dan vallen vragen als deze op hun plek. Daarbij kan een goede catechese zeker geen kwaad. Door voorgangers die zelf op hun manier het gesprek van Brinkman zijn aangegaan, terugkijkend en vooruitziend.

N.a.v. Martien E. Brinkman, Hoe mijn God veranderde. Een reisverslag, Utrecht: KokBoekencentrum, 2022. 288 pag., € 22,99.

Dr. H. de Leede is emeritus predikant (PKN) te Amersfoort.