John van Eck: ‘De verkiezing maakt iedere ontmoeting bijzonder’

Het hoopvolle van de predestinatie

De uitverkiezing staat hoog genoteerd op het lijstje versmade theologische thema’s. Het begrip wordt geassocieerd met synodaal gekrakeel, zwaarmoedige tobberigheid en vruchteloze haarkloverijen. In de 21e eeuw hoor je er, tot veler opluchting, weinig meer over. John van Eck ziet dat graag anders. De emeritus-legerpredikant stelde ter gelegenheid van zijn 70e verjaardag een bundel samen met artikelen en preken die hij in de afgelopen decennia over het onderwerp schreef. In een voorpublicatie vertelt hij openhartig over zijn persoonlijke omgang met het thema. Over een doorbrekend inzicht, ‘waar ik nooit meer achter terug zou kunnen’

Op welke manier is het thema (de uitverkiezing) je leven binnengekomen? Vooral als vraagstuk of als leerstuk?
‘Niet op een angstige manier. Ik heb me nooit afgevraagd of ik wel of niet uitverkoren was. Het kwam wel eens in een preek ter sprake, dat God mensen verkiest en dat je moest weten of je daarbij hoorde. Of via vraagjes die tijdens de preek werden gesteld: kent u dit of dat? Of: mag u al zeggen dat u een kind van God bent? – daar zat de uitverkiezing wel achter. Dat verband had ik als jonge kerkganger – in mijn middelbareschooljaren – al gauw gelegd. Ondanks dat je verantwoordelijk was voor je behoud, voor datgene waar het om gíng, moest je op God wachten. Maar wáár je dan precies op wachtte, dat werd dan weer niet zo heel duidelijk, behalve dat het iets innerlijks was, dat je persoonlijk moest ervaren.’

Die dominees zullen die vragen toch niet altijd met de gedachte aan de uitverkiezing hebben gesteld?
‘Het zou ook een manier kunnen zijn geweest om de hoorders op het hart te drukken ernst te maken met wat hun werd gepredikt. In sommige gevallen kan het ook een preekgewoonte zijn geweest die zonder veel nadenken werd overgenomen.

Niet dat ik er wakker van lag, want ik hield wat er van de preekstoel werd gezegd een beetje op afstand. Ik zag het meer als een systeem met vreemde, onlogische kanten, waar ik steeds minder mee had. Ik ben ook een paar jaar niet meer naar de kerk meegegaan omdat ik geen zin had wekelijks dingen aan te horen waar ik weinig mee kon en waarvan ik vond dat ik ze, zoals ik ze toen hoorde preken, niet kon geloven. Muziek en literatuur trokken me meer aan. Dat laatste leidde ertoe dat ik klassieke talen ben gaan studeren.’

Wanneer dook het thema – de uitverkiezing – weer op in je leven?
‘Toen ik – puur voor de taal – een gedeelte uit het Johannesevangelie las, begon, op een moment dat ik daar totaal niet meer mee rekende, wat ik las ook inhoudelijk tot me te spreken. Het ging over liefde. Ook de uitverkiezing werd aangeraakt: ‘Julie hebben Mij niet uitverkoren, maar Ik jullie’ (Joh. 15:16). Het was een nuchtere ervaring maar ik wist dat ik daar in de leeszaal van het Instituut voor Klassieke talen iets meegemaakt had waar ik nooit meer achter terug zou kunnen. Of dat ik in een fuik gezwommen was waar ik niet meer uit zou kunnen zwemmen. Het is maar hoe je het bekijkt.

Ik was verbaasd over wat mij, die dacht het met het geloof wel zo’n beetje gezien te hebben, was overkomen en toen ik me een paar weken later serieus zag bidden moest ik om mezelf lachen: kijk ’m, daar zit-ie nou, en zo is het sindsdien gebleven: een gelovige die bijna niet níet kan geloven, en die tegelijk zijn leven lang een verbaasde en soms geamuseerde toeschouwer van zijn eigen geloof is gebleven.’

Toen je belijdenis deed en theologie ging studeren, kostte het je geen moeite om in Gods verkiezing te geloven?
‘Ik heb me met mijn geloof ook bij de kerk gemeld, de Hervormde kerk, waarin ik geboren ben. Dat die de uitverkiezing leerde, daar had ik geen moeite mee. Maar wel met het schema dat tussen het evangelie en de hoorder in staat en dat het spontane geloven belemmert.

Wat mijn vader me enkele jaren geleden op zijn laatste ziekbed vertelde, bracht dat nog weer eens heel dichtbij. Hij vertelde hoe hij als jongen een keer met vrienden naar de gereformeerde kerk was meegegaan en daar een dominee had horen preken over “bloed, vuur en rookdamp” maar “een ieder die de naam van de Heere aanroept zal zalig worden”. Dat was hem recht in het hart gegaan “en zo heb ik mijn geloof gekregen”. Terug in de Hervormde kerk merkte hij dat dat geloof week aan week werd bevraagd: Bent u een kind van God? Kunt u dat naar waarheid zeggen? – waardoor er een domper, zoals hij het noemde, op zijn geloof kwam te liggen die er pas afgegaan is toen hij in de tachtig was: “Het is net of God een knopje omgezet heeft. Ik kan weer geloven.”

Intussen was het wel een gangbaar preekschema met achterliggende theologie geweest dat hem en velen van zijn generatie en ook nog daarna deze domper bezorgd heeft, een schema waarbij nauwelijks vragen werden gesteld en dat de prediking generaties lang in brede kringen beheerst heeft, en dat niet enkel in ‘zware’ gemeentes. Ik zie dat als theologische en kerkelijke schuld. Een van de redenen dat ik na de klassieken theologie ben gaan studeren is dat ik de vragen die hier lagen voor mezelf helder wilde krijgen. In de Bijbel hoorde ik de stem van God die mij aansprak en zo lees ik hem nog steeds. Daar mag de prediker met zijn schema niet vóór gaan staan. Daar ben ik ook zelf altijd bang voor. Er is geen methode die jou kan leren ‘hoe het moet’.

Het beste is maar om ervan uit te gaan dat de tekst altijd iets anders zegt dan je gedacht had. Tenslotte ga je de kansel op met dat wat je naar beste weten meent in de tekst gehoord te hebben. Er blijft – in diepste zin gezegd – altijd iets van ‘God zegene de greep’ in preken zitten. Je hebt het nooit helemaal in de hand. De aanvechting die het geeft om dan toch maar de kansel op te gaan en in Zijn naam wat te zeggen gaat er nooit helemaal uit. Ik denk ook dat dat goed is. Het houdt je met beide benen op de grond en er blijft ruimte voor verrassingen over.’

Waarom koos je uitverkiezing indertijd als thema voor je scriptie dogmatiek?
‘In de tijd dat ik theologie studeerde, in de jaren zeventig van de vorige eeuw, werd dogmatiek nog uit het handboek van Heppe en Bizer gedoceerd. Wat daarin over uitverkiezing wordt gezegd is dat God sommige mensen tot het geloof heeft verkoren, anderen niet, en dat men aan iemands geloof en de uitingen daarvan kon zien of men tot de uitverkorenen behoorde. Vandaar dus die vraagjes in de prediking. Als je van de almacht van God uitging kon je moeilijk anders over de uitverkiezing spreken, leek het.’

Maar er kwam tijdens de colleges toch wel meer aan de orde dan het dogmatisch handboek van Heppe?
‘Ja, ook de interpretaties die Karl Barth bij de verschillende leerstukken gaf, werden uitgebreid aan de orde gesteld. Professor Hasselaar behandelde bij ieder onderwerp ook de paragrafen die Barth er in zijn Kerkelijke dogmatiek aan wijdde. Hij ging ook in op Barths uitverkiezingsleer. Het positieve daaraan vond ik dat Barth de uitverkiezing gepredikt wilde zien en niet als een verborgen vooronderstelling achter het gepredikte evangelie. Gods verkiezing dient te worden verkondigd als de goede tijding dat God in Christus voor ons mensen koos. Ons geloof kan deze keuze enkel bevestigen. Barth stelde dit tegenover de traditionele manier waarop de leer van de uitverkiezing werd gebracht, het ‘Heppe-schema’.’

Barth en Dordt, lukt het je die twee te verbinden?
‘Toen ik ze er nog eens op nalas, ontdekte ik dat óók in de Dordtse Leerregels wordt gezegd dat de uitverkiezing verkondigd dient te worden en dat de Schrift zelf ons aanzegt dat God ons heeft verkoren (hoofdstuk 1, artikel 14 en 8). Dat ‘ons’ staat er uitdrukkelijk bij. Gods keuze wordt ons in de Bijbel dus aangezegd. Even verderop staat zelfs dat de Schrift ‘ons de genade van onze verkiezing aanwijst en aanprijst’ (1, 16). De Leerregels bleken op dit punt consistent en ‘barthiaanser’ dan ik gedacht had. Later ontdekte ik dat ook Noordmans de verkiezing nadrukkelijk op ‘ons’ betrekt, maar dat wist ik toen nog niet. Dat ik tenslotte niet met Barth maar met de leerregels ben meegegaan was omdat ik de herschepping van ons bestaan die Gods keuze teweegbrengt en die in de Leerregels uitgebreid wordt beschreven, meer dan Barth dat doet gehonoreerd wilde zien.

Intussen begon ik ernstig rekening te houden met de mogelijkheid dat ik dominee zou worden en niet opnieuw leraar klassieke talen. Maar voordat ik de preekstoel besteeg wilde ik voor mezelf zekerheid hebben over de hoofdpunten van het christelijk geloof en hoe daarover te preken. Daar hoorde voor mij de uitverkiezing bij. Hoe kun je daarover preken zonder dat het tot een verlammend wachten op iets leidt, maar ook zonder dat het bij een mededeling zonder consequenties blijft? De verkondiging moet wel iets doen. Dat waren de vragen die me bezighielden. Om daar uit te komen ben ik de Dordtse Leerregels gaan bestuderen en heb ik er mijn scriptie dogmatiek over geschreven.’

In die tijd stond dat ‘schema van Heppe’ nog stevig overeind.
‘Het is alsof ik me als jong student met een pikhouweel een weg door een rotsmassief zie hakken, realiseer ik me, als ik de tekst herlees. Al redenerend zie ik me een weg naar een open ruimte banen, een ruimte waarin Gods keuze tot klinken komt en waarin er zo over gepreekt kan worden dat de hoorder er rechtstreeks in betrokken wordt.

Bij herlezing komt ook iets van de eenzaamheid terug die ik voelde toen ik met het onderwerp bezig was. De verdedigers van de uitverkiezing vonden dat dat ‘ons’ er niet kon staan en dat de Leerregels daarmee enkel de uitverkorenen konden bedoelen. Intussen staat dat ‘ons’ er wel. Degenen voor wie de uitverkiezing als onderwerp had afgedaan vroegen zich af waarom ik me er zo druk over maakte. Omdat het over God moet gaan, dacht ik dan, en omdat God vrij is in zijn denken en handelen. Maar hoe dat duidelijk te maken?

Recent nog, toen Gijsbert van den Brink het in zijn boek over Dordt opnam voor de Leerregels als ‘pleidooi voor het God-zijn van God’ gaf mij dat meer troost dan ik na al die jaren nog nodig meende te hebben. Iets van die eenzaamheid zit er kennelijk nog, ook na jaren.’

Inmiddels zijn we veertig jaar verder. Is er nog wat over van dat ‘rotsmassief?
‘Het is niet zozeer weggehakt maar voor een flink deel geërodeerd. In het deel van de kerk waarin ik mij beweeg meen ik dat tenminste te kunnen constateren. Waarschijnlijk komt dat omdat Gods verkiezing in de prediking goeddeels wordt genegeerd. Men weet er niet meer van. De mens en de keuzes die hij maakt lijken de verkondiging van de keuzes van God zo goed als verdrongen te hebben. Of dat tot meer geloofszekerheid geleid heeft is de vraag. De plek waar men zijn houvast zoekt blijft ook dan het innerlijk en daarin gaat het nu eenmaal altijd op en neer. Het geloof heeft een houvast buiten zich nodig, in God, is mijn overtuiging. Daarom moet de uitverkiezing aan de orde blijven omdat zij God rechtstreeks met de werkelijkheid verbindt waarin Hij met zijn keuzes ingrijpt. Hij kiest ervoor om met zijn woord naar ons toe te komen en daarmee verandert Hij ons leven. Wie over ‘Gods grote daden’ wil spreken kan niet om zijn keuzes heen.’

Prof. C. Graafland (1928-2004) heeft ook veel over de uitverkiezing geschreven. Hij sprak over de 'tragiek' van Dordt. Hoe taxeer jij dat?
‘Ik vraag me af of die term ter zake is. De tragiek is eerder dat in plaats van wat in de Dordtse Leerregels wordt geleerd, de abstracties die we bij Heppe vinden al snel het denken en preken over de uitverkiezing zijn gaan bepalen. De vertolking van de Bijbel als persoonlijke aanspraak aan ‘ons’ maakte plaats voor abstract redeneren.

In feite werd deze abstracte manier van redeneren ook door de deelnemers aan de Dordtse synode gehanteerd als een soort internationale vaktaal voor theologen. Maar in de Leerregels spreekt men met nadruk ‘kerkelijk’, zoals men van de preekstoel geacht werd te leren, waar de Schrift uitgelegd moest worden, waarin onze verkiezing ons wordt aangezegd. Dat dat aanzeggen verdrongen werd door redeneren over wie er uitverkoren waren en hoe men dat kon weten, daarin ligt voor mij de tragiek van een belangrijk deel van de geschiedenis van het Nederlandse protestantisme, tot ver in de twintigste eeuw zoals wat ik over mijn vader vertelde laat zien. En zijn verhaal staat voor velen met hem.’

Je bent legerpredikant geweest. Je zou kunnen denken: in dat werk ben je veraf van zo'n theologisch thema als de uitverkiezing. Of speelde het ook in het legerpastoraat?
‘Ja, voortdurend. Als gemeentepredikant heb je de gemeente met haar structuren, het verbond, de sacramenten. In het leger heb je dat allemaal niet. Mijn ochtendgebed was: ‘Heer, geef me ook deze dag een paar mensen en een goed woord voor hen.’ Zo leer je wel van de uitverkiezing leven, ‘dobberen op de predestinatie’ zoals ik dat gekscherend wel eens noemde, maar ik meende het. En die mensen waar ik om vroeg zijn er ook iedere dag gekomen.

Het is een wonderlijke ervaring dat je geen gemeente nodig hebt om het Woord te mogen verkondigen. Waar het Woord is, schept het een gemeente. Het geheimzinnige dat er zomaar mensen zijn die naar jou komen luisteren en dat jij daar met je Woord in hun midden bent en gewoon over ‘God en ons’ kunt praten omdat alles door zijn keuzes wordt gedragen. Pas nog, bij een begrafenis van iemand die geen band meer met een kerk had maar toch wilde dat er bij zijn begrafenis een geestelijke sprak. En dat je daar dan gewoon kunt praten over ‘God die ons beter kent dan wij onszelf kennen en die op de grote dag het woord zal spreken dat doden levend maakt’. Dat zou ik niet durven als ik niet geloofde dat God ons daar op dat kerkhof samen had gebracht.

In deze tijd, waarin de kerken hun ledenaantallen langzaam maar gestadig zien teruglopen, mag dit besef niet verdwijnen: dat de kerk uit Gods verkiezing voortkomt en dat Hij door zijn Woord zomaar uit het niets kan scheppen. We dienen er altijd voor open te staan dat Hij, terwijl wij zitten te staren op wat aan het afbrokkelen is, in het verborgene alweer bezig kan zijn op een plek waar wij niet kijken. Hij is Degene ‘die de dingen die niet zijn, roept alsof zij waren’, zoals de Leerregels het zeggen. Altijd open blijven staan voor de oneindige mogelijkheden die er zijn bij God. Ook daar zou bezinning op de uitverkiezing bij kunnen helpen. Zodra we door hebben dat wij niet over de kerk gaan – en dat is, vooral voor bestuurders, altijd even wennen – kan dat ook ruimte scheppen.

De ruimte waar het lied van dominee Pierson over zingt: ‘Hij kiest de zijnen uit, Hij roept die allen.’ Pierson werkte bij de Heldringstichting in Zetten. Buiten de grenzen van de georganiseerde kerk dus. Daar heeft hij zijn ervaring met Gods verkiezing opgedaan en is hij erover gaan zingen. Dus altijd blijven openstaan voor wat God soms onder onze ogen al aan het doen is. De verkiezing maakt iedere ontmoeting met mensen bijzonder. Een woord, een blik, een gebaar en het wonder is daar. Zo kun je ook met de verkiezing leven. ‘God zien in het land der levenden’ en niet in de hemel pas. Dat maakt je iedere dag benieuwd. Dat was het ook wat het legerpredikantschap voor mij bijzonder maakte. Geen ontmoeting is neutraal. Maar eigenlijk geldt dat voor iedereen en voor elke ontmoeting in het leven.

Ook sociaal gezien geeft Gods keuze richting. Dat is weer een heel andere kant van de uitverkiezingsleer: Gods voorkeur voor de armen en de minsten in de samenleving maar die door Hem worden gezien. Een samenleving die zich tegen de ‘machtige goddelijke sympathieën en antipathieën’ – om met Noordmans te spreken – verzet, raakt steeds verder van God los en wordt op den duur ook voor de mens onleefbaar. We maken het mee. Het wordt tijd dat ook de politiek weer met Gods voorkeuren gaat rekenen. Dat – om maar één ding te noemen – inkomsten en bezit zo verdeeld worden dat ieder op zijn minst eten, kleren en een dak boven zijn hoofd heeft. De wereld zou er een betere plaats van worden.’

Op welke manier speelt de uitverkiezing een rol in je geloofsleven?
‘Een keer kreeg ik van iemand die mijn boek over Calvijn had gelezen de vraag hoe ik in de uitverkiezing kon geloven en ondanks dat vrolijk kon leven. Het lukt mij niet om kwaad van God te denken en ik hoop dat dat ook zo blijft.

Ook voor de wereld – ook voor een wereld in oorlog – geeft de predestinatie mij hoop, al is het geen gemakkelijke, hoop dat aan het eind toch recht zal geschieden. Intussen vind ik het wel ver gaan en lang duren. Het ‘waarom?’ en het ‘hoe lang nog?’ uit de Psalmen zijn mij niet vreemd.

Dat ook in een depressieve stemming de predestinatie me kan troosten, bleek een keer toen ik, in de late avond in de auto zittend, vol sombere gedachten over mijn werk en over het leven als zodanig, een enigszins droefgeestige stem over de radio de volgende woorden hoorde zeggen: “En hoeveel licht en hoeveel genade, of hoe weinig licht en hoe weinig genade, er op de aarde en op de mensheid neerdalen, is niet de zeggenschap van mensen. Er is, Godzijdank, ook nog iets, het allerbelangrijkste, waar mensen geen ene moer over te vertellen hebben. En dat geeft mij geweldig veel vreugde, extase en troost.” Toen kon ik er weer tegenaan. De stem bleek van Gerard Reve te zijn. Dingen kunnen wonderlijk gaan.

En dagelijks, als ik de Bijbel lees, als een Woord waarin God tot mij spreekt, en dat door Hemzelf naar mij toe wordt gedragen. De dagelijkse verwondering dat Hij zijn liefde stem geeft en dat Hij van de bladzijden tot mij spreekt. De zoetheid van een vertrouwelijkheid waarin het goed is te leven.’

Dr. W. Dekker is emeritus predikant (PKN) te Oosterwolde. K. van Noppen is journalist, werkzaam bij de IZB.

De bundel Dobberen op de genade bevat een langere versie van dit interview. Het boek wordt gepresenteerd tijdens een mini-symposium, 24 november, van 14.00 tot 16.30 uur, in de Hervormde kerk, Kortenhoevenseweg 4 te Lexmond. Gratis toegang, aanmelden gewenst, via een mail aan j.jongkind@planet.nl. Dobberen op de genade is te bestellen via brevieruitgeverij.nl.