Baruch, niet alleen in het lijden

Bijbelschets bij Jeremia 45

‘Zou jij dan voor jezelf naar iets bijzonders streven? Doe dat niet, want Ik zal onheil brengen over al wat leeft – spreekt de HEER – maar jou laat Ik je leven behouden, waar je ook naartoe gaat’ (Jeremia 45:5).
In september vroeg een columniste in de zaterdagse Trouw aandacht voor de app How we feel. Het idee? Via deze app geeft de gebruiker een aantal keer per dag aan hoe het gemoed ervoor staat, van ‘blij’ tot ‘bang’.  Het doel? ‘To help everyone better understand their own emotions’, aldus de makers. Jaja. En dan het liefst zo dat je er een beetje grip op krijgt. Het schiet zomaar even door je heen bij het lezen van zo’n intermezzo als Jeremia 45: How we feel, Baruch, ‘gezegende’?

Opvallend is de naam ook wel, je zou met onze levensstijl eerder aan How I feel hebben gedacht. Het individuele boven het collectief. We, eigenlijk wel zo toepasselijk bij dit hoofdstuk. Want op het eerste gehoor is het alleen de secretaris van Jeremia die zijn hart lucht in het spoor van zijn meester. Maar hij blijkt niet de enige te zijn. Jazeker, Baruch doet zijn beklag. Hij is rusteloos, moe van zuchten en God stapelt leed op leed. Baruch lijdt aan de woorden die hij schrijft. Dan overvraagt God je. Hij gaat eraan ten onder.

In het eerste vers van dit hoofdstuk worden de woorden van en aan Baruch gesitueerd zo rond 605/604 voor Christus. Een flashback, terwijl de lezer al weet heeft van wat Baruch en Jeremia overkomt. Dat ‘vierde regeringsjaar van Jojakim’ structureert regelmatig het Bijbelboek (o.a. 25:1 en 36:1). Op het wereldtoneel verschuiven de panelen, Babel maakt zich groot (de slag bij Karkemish) en in de tempel leest Baruch de boekrol van Jeremia voor. Tevergeefs, de rol wordt versneden en verbrand en Baruch redt – Godzijdank – ternauwernood het vege lijf. En nu lijkt het hem te veel. ‘Waarom, Heer moet ik tot U gaan / zo ongewende paden? / Waarom bracht Gij / die onrust mij / in ’t bloed – is dat genade?’

Maar het Godswoord dat Baruch via Jeremia ontvangt, is het hart van een ander ‘Ik’. Baruch is niet alleen in zijn verdriet. Tegenover de verstikte stem van Baruch klinkt de verstikte stem van de Ene: ‘Wat Ik gebouwd heb, breek Ik af, wat Ik geplant heb, ruk Ik uit, dat hele land’. Het zijn woorden die programmatisch zijn voor Jeremia (o.a. 1:10) en ze spreken van geweld en van pijn. Die pijn gaat verder dan Gods verdriet over het volk van het verbond. In de oordelen over de volken (hoofdstuk 46-51) spreekt Hij zelf over zijn jammeren en huilen over Moab (48:31-32). Zou Hij met droge ogen zijn eigen werk afbreken? Hij lijdt grotere verliezen dan Baruch. In Jeremia klinkt niet slechts het verdriet van Baruch over de pijn van navolging. How we feel. Denk aan dat zinnetje in een gevangenisgedicht van Bonhoeffer: ‘Een christen staat naast God in al zijn lijden.’ [1]

Het is opvallend hoe de woorden uit Jeremia 45 met Bonhoeffer zijn meegegaan – vers 5 was in zijn Bijbel vet onderstreept. Al tijdens zijn werkzaamheden in Barcelona haalt hij deze woorden aan en gedurende zijn laatste levensjaren verwijst hij in zijn brieven uit de gevangenis (Verzet en overgave) meer dan eens naar dit tekstgedeelte. Bijvoorbeeld in de bekende doopbrief aan zijn neefje Rüdiger. Hij tekent de woorden aan Baruch in het licht van de oorlogsjaren, waarin ‘’s nachts verwoest wordt wat we bouwden overdag’. Maar dat gebrek aan geluk heeft niet de overhand. ‘Duidelijker dan in andere tijden zien wij dat de wereld rust in Gods toornige en genadige handen.’ Hij verwijst vervolgens naar de belofte aan Baruch waarin de HEER hem belooft: ‘Maar jou geef ik je ziel als buit’ (Naardense Vertaling). ‘Als wij onze ziel ongeschonden bewaren en ons leven redden uit de catastrofe zullen wij tevreden zijn. Als de Schepper zelf zijn werk afbreekt mogen wij dan jammeren om de afbraak van ons werk?’, zo vervolgt Bonhoeffer.

Groots en meeslepend
En in dat licht wordt Baruch ook teruggewezen. ‘Zoek jij dan voor jezelf grote dingen? Zoek ze niet!’, zo luiden Gods woorden. Je vraagt je af: wat is dat zoeken van ‘grote dingen’? Is het dat je meezoekt naar het Grote Geluk, waar dat dan ook in te vinden mag zijn? Een stevige status, bouwen aan een identiteit waar je ‘u’ tegen zegt, een ideaal lichaam of het streven naar grootse belevingen zodat je voelt dat je leeft? Een groots, meeslepend leven? En als dat wat te plat klinkt, dan toch wel ten minste een ‘tevreden’ bestaan. Bonhoeffer kent ons leven als slalommen langs het (on)geluk: ‘Zo weinig mogelijk smart, dat was onbewust een van de hoofdmotieven van ons leven’.

Overigens is het verlangen van Baruch niet per se een vorm van egoïsme, als zou de hele wereld kunnen vergaan, als hij ten minste maar een fijn leven heeft. In veel gevallen zou dat ook wel een comfortabel verwijt zijn. Baruch heeft immers al veel opgegeven, in dienst van landverrader Jeremia. Een verwijt dat in 43:6 ook aan Baruch klinkt: hij stookt Jeremia op tegen zijn volksgenoten om hen uit te leveren aan Babel. En: ‘grote dingen’, dat is tenslotte de sfeer van de grote daden van de HEER. Baruch lijdt mee met de aftakeling van zijn volk. Er zijn toch mindere verlangens denkbaar? Je weet je onmachtig bij wat je aan gebrokenheid aangrijpt van buitenaf en van binnenuit. En Hij kan er toch wat aan doen? Waardoor zijn lijden echt anders is dan dat van ons. Toon iets van Uw macht en majesteit in deze wereld! Laat de kerk weer wat voorstellen! Dergelijke wensen worden als in een windvlaag weggevaagd. ‘Zoek ze niet!’

In een brief aan Eberhard Bethge, zijn biograaf en vriend, schrijft Bonhoeffer op 21 juli 1944 dat hij heeft leren geloven midden in deze wereld, leren afzien van alle pogingen iets van jezelf te maken. ‘Want dan geef je je helemaal over aan God, dan neem je niet meer je eigen lijden maar Gods lijden in deze wereld serieus, dan waak je met Christus in Gethsemané. Dat is, meen ik, geloof, dat is ‘metanoia’; zo word je een mens, een christen’.Je leven behouden, dat is al heel wat

Net als Baruch: een slaaf is niet meer dan zijn meester. ‘Je leven behouden’ als twijfelachtige eer: je leven is het hoogste goed, maar er komt nog meer lijden op je zintuigen af. En toch: in dat lijden ben je dus niet alleen. Want Hij is bij ons in al ons lijden. God staat naast de christen in al zijn lijden.

Daarom schuilt er in dit hoofdstuk toch tegenwicht. De HEER vangt het zuchten van de schrijver Baruch op – een rechtstreeks woord tot God is het niet eens. Het verdriet gaat niet langs Hem heen, maar Hij reageert erop via de profeet, als was Baruch een hooggeplaatste. Hij toont zich de Ik-ben-erbij.

Je leven behouden, je ziel als buit, dat is al heel wat. Het is een andere sfeer dan de bestseller Master your mindset. Leef je mooiste leven (uitgegeven nota bene door Invictus Publishing…). Bonhoeffer herkende die taal overigens in zijn tijd ook al! Maar nu is het niet langer het leven regisseren, ontwerpen en uitbouwen. ‘Meer verduren dat het gestalte geven, meer hopen dan beramen, meer volharden dan vorderen.’ Je identiteit behouden. Het slaat bij ons al snel om in je eigenheid bewaren als ultiem houvast, in de vorm van een of andere identiteitspolitiek. Daarmee redden wij het net zomin als het overblijfsel van Juda in Egypte.

Je ziel bewaren, terwijl je ervaart dat je leven eerder fragmentarisch dan ongebroken is. Je leven behouden, terwijl je verliezen lijdt. Dat is de weg van Christus: door de doop in zijn dood begraven – en zo vandaag je leven behouden. Redding door het oordeel heen. Al beland je als Baruch in Egypte.

W.L.W. Kater, MA Msc studeert theologie aan de TUA en werkt in het voortgezet onderwijs. Hij is redacteur van Wapenveld.

  1. Zie voor een mild-kritische bespreking van Bonhoeffers spreken over Gods lijden: B. Kamphuis, ‘Goddelijk lijden bij Dietrich Bonhoeffer’, in Theologia Reformata 58.2 (2015), p. 167-185.