De oude kustlijn
In een van zijn laatste interviews, met NRC Handelsblad, zei Hans Warren over het schrijven van poëzie: ‘Als je het kunt laten, moet je het vooral niet doen.’ Wie niet moet dichten is geen ware dichter [1]. En als een ware dichter zichzelf het zwijgen oplegt, zullen de verzen zich blijven aandienen. Wijlen mevrouw Margaretha Droogleever Fortuyn-Leenmans (1909-1998), publicerend als M. Vasalis, was een ware dichter. Na de bundels Parken en woestijnen (1940), De vogel Phoenix (1947) en Vergezichten en gezichten (1954) publiceerde ze nog een enkel gedicht in Tirade, maar iedereen dacht dat ze nauwelijks meer schreef. Toen haar in 1974 de Constantijn Huygensprijs werd uitgereikt, zei ze over haar zwijgen: ‘Wat mij in de oorlog overkomen is komt hierop neer: een enorme relativering van mijn eigen lot... Ik moest voortdurend tot de conclusie komen dat mijn commentaar volstrekt overbodig was.’ Een relativering van het eigen lot... inderdaad, haar poëzie was niet groots qua thematiek: een idioot in het bad, een ezeltje, een boom in het Vondelpark. Toch, hoe bescheiden ook, ze sprak veel lezers aan. Blijkbaar hadden haar ontboezemingen meer dan individueel belang. Maar na de Tweede Wereldoorlog zag ze haar ‘commentaar’ als ‘volstrekt overbodig’. Nu is gebleken dat Vasalis toch was blijven schrijven; kort voor haar dood werkte ze aan de samenstelling van een nieuwe bundel. Door haar overlijden is die niet meer onder haar eigen redactie verschenen. Haar kinderen (‘Lous, Hal en Maria Droogleever Fortuyn’) droegen er, op haar verzoek, zorg voor.
De gedichten in De oude kustlijn zijn verspreid over heel Vasalis’ schrijversleven ontstaan. Haar kinderen hebben op grond van aantekeningen van hun moeder en verder naar persoonlijke smaak en volgens ‘de associaties die de gedichten bij elk van ons afzonderlijk opriepen’ een selectie uit het ongepubliceerde materiaal gemaakt en dat chronologisch geordend. Vooral die laatste twee criteria zijn merkwaardig. Lezend in de bundel vraag je je steeds af: zou Vasalis dít gedicht er zó in gewild hebben? Welke gedichten zijn achtergehouden? Zijn alle gedichten die ze tussen 1954 en 1998 nog wel publiceerde erin opgenomen? De oude kustlijn is een familiair eerbetoon, meer dan een echte bundel. De exclusieve boekverzorging versterkt dat idee: het is een bibliofiele uitgave, voor de gelegenheid in een grote oplage. Maar er zal nog wel eens een officiële, verantwoorde uitgave van de Verzamelde gedichten van Vasalis verschijnen.
De populariteit van Vasalis’ poëzie is ongetwijfeld te danken aan de gewoon-menselijke gevoelens die eraan ten grondslag liggen. Ze speelde geen spelletjes met de taal, haar gedichten waren bevattelijk. Mensen konden zich met haar ikfiguren identificeren. Maar die aandacht voor het gewoon-menselijke had ook gevaren. Het vervallen in cliché’s bijvoorbeeld. Maar ook: je balanceert op het randje van de sentimentaliteit – en soms verlies je het evenwicht. Als je je emoties met teveel o’s en uitroeptekens in poëzie vertolkt winnen ze niet aan intensiteit, maar verliezen ze er juist aan. De dichter Bloem, op wiens poëzie Vasalis gesteld moet zijn geweest, werd bedreigd door dezelfde gevaren. Van Vasalis’ poëzie word ik af en toe een beetje wee. Een vriend van me mijmerde en mijmert op gezette tijden over de regel uit Vasalis’ ‘Fanfare-corps’: twee koopren kelen weenden... Ik heb het er niet zo heel erg op, op die wenende kelen. Het is een goede regel, met die k’s en die ee’s, en hij roept ook wel iets op, maar na zo’n regel heb je toch behoefte aan een stemmingswisseling, aan een verrassing – en die blijft vaak (zeker niet altijd) uit.
In De oude kustlijn staat een aantal zwakke gedichten. ‘Rebus in de bus’ (Vasalis moet vaak met de bus gereisd hebben) begint met een aardige opsomming van mensen in de bus. De chauffeur zit erin, een oude boer, ‘een woelig kind / doofstom, dat met zijn eigen dunne vingers praatte’, en zo nog wat mensen. Maar dan komt ‘De Zin’ om de hoek kijken, mét aanhalingstekens, mét hoofdletters:
Ik zat en luisterde en zag het aan
eerlijk gezegd en tegen beter weten in
verwachtend dat nu eindelijk ‘De Zin’
zichzelf in deze bus zou openbaren
van al die raadselachtige aanwezigheden.
Daar knapt een mens op af. Zo’n catalogus van personen heeft op zichzelf al het vermogen om de vraag op te roepen: wat betekent dit? Als dat zo zwaar wordt aangezet, als je dat als lezer zo wordt ingepeperd, ben je al verdwenen voor het gedicht uit is.
Het motief op zichzelf, van de dingen die zijn zoals ze zijn en een ik voor wie ze een rebus schijnen, is ook elders in De oude kustlijn op te merken. We zijn dan in de buurt van de religie: er lijkt een andere werkelijkheid achter de gewone alledaagse door te schemeren, maar de ikfiguur van Vasalis faalt in de ontwarring ervan. De verwoording ervan in ‘Gelijktijdigheid’ is mooi, opzettelijk ietwat verward geformuleerd:
O heer. Ik voel dat mij iets duidelijk gemaakt
zou moeten worden. Dat mij nu de tijd gegeven wordt
en ook, hoezeer getroffen ook, iets aan mij schort
om werkelijk te kunnen zeggen: deze orde
hoe slordig zij ook is: ik zie het en ik ben ontwaakt.
Wat dat betreft is Vasalis’ poëzie verwant aan die van Chris van Geel. Ook hem wordt alles wat hij ziet een raadsel, de dingen lijken een betekenis te suggereren of een samenhang – maar welke? Van Geel blijft meestal bij het raadsel staan, Vasalis mijmert verder. In een mooi gedicht (met de beginregel ‘Een witte ochtend, eerste dooi’) is er op een grijze winterochtend zoiets als een doorbraak, een flits van inzicht: ‘Een hartstochtloze en totale aanwezigheid / maakt zich nu kenbaar en het is / of in een diepe adempauze van de tijd, / dichtbij, een pasgeboren kind / zich stil, volmaakt en ademend bevindt.’
Er staan ontroerende gedichten over het ziekbed van haar moeder in De oude kustlijn, en ook een treffend kort vers over een andere patiënte, ‘Coma’:
Een plotselinge tranenvloed
stort uit haar ogen, die niet zien.
Natuurverschijnsel – of verdriet?
O felle hoop van hem, die als een valk
boven haar biddend in dat landschap speurt
of er iets leeft, beweegt, gebeurt.
Maar ’t is er niet.
Het is buitengewoon jammer dat die laatste regel is toegevoegd. Daardoor staat er precies teveel. Wat zou die leegte betekenisvol zijn geweest! Ook die tranenvloed die ‘stort’ lijkt me niet helemaal zuiver wanneer de betreffende persoon, zoals waarschijnlijk, zich in liggende positie bevindt. Maar de tweede strofe is sterk: die felle hoop, die valk, de dubbelzinnigheid van ‘biddend’. Je ziet scherp afgetekend wat er gebeurt: een hoofd, hopend, speurend, zwevend, boven een ziekenhuisbed. Die tranen gebeuren, maar verder niets – het landschap is leeg en stil.
De ouderdomsverzen, aan het eind van de bundel, zijn puur, bondig, kort, zuiver. Ik zal ze hier niet citeren. Geliefd zijn ze trouwens al: nog voor de publicatie van de bundel zag ik een rouwadvertentie met ‘Sub finem’ erboven. (Wat mogelijk was doordat NRC Handelsblad een aantal gedichten voorpubliceerde.) We gaan onze eigen weg, we nemen afscheid, we zijn sterk – hopelijk – en liefdevol geweest, maar de dood zat van aanvang af bij het leven ingescheept. ‘God weet / leven wordt dood en zelfs de diepste liefde baat / niet waar het duur betreft.’ De laatste regel van De oude kustlijn is qua betekenis wel wat problematisch, maar hij raakt je wel: ‘Het werd, het was, het is gedaan.’ Vasalis heeft afscheid genomen.
- Uitgeverij G.A. van Oorschot, Amsterdam 2002, 72 pg., €20,-.