Hokwerda's kind

Oek de Jong

‘Die avond wierp Hokwerda keer op keer zijn dochtertje over de rietkraag in de Ee [1]. Hij pakte haar bij haar pols en een enkel, tilde haar tengere lijfje op, zwaaide het heen en weer tot het voldoende vaart had en slingerde het weg over de rietpluimen. Ruggelings, met een half angstig, half verrukt gezicht, vloog het meisje het water tegemoet ... Watertrappend, trappend in dat lege diepe water, keek het meisje naar hem op in afwachting van zijn handreiking. Ze hijgde. De avondzon lag op haar gezicht. Er hingen slierten haar voor haar ogen, die ze niet weg durfde vegen. Hokwerda wachtte.’ Zijn dochter Lin groeide niet. Hokwerda adoreerde haar en wilde haar sterk maken. ‘Het leven had nog niets van zijn zwaarte in haar achter gelaten, zwaarte die hij zelf begon te voelen. Niets woog nog in haar.’ De destructieve liefde van vader Hokwerda en de verhulde weerzin van de moeder tegen haar kind van de man die ze haatte en verliet, hield Lin klein.

De proloog met de vader zet de toon. Angst en verrukking, liefde en haat, geborgenheid en eenzaamheid zijn met elkaar vervlochten. Ze vormen de blauwdruk van latere patronen in intieme relaties van Lin. Uiterlijk volgroeit ze. Ze wordt een krachtige, mooie vrouw. Innerlijk blijft ze Hokwerda’s kind: kwetsbaar, angstig, rusteloos, agressief soms. Een kind dat op de voeten van haar minnaar wil staan en gedragen wil worden, een kind dat feilloos reacties van anderen in kan schatten en weet te overleven. Lins zoektocht naar houvast en geborgenheid gaat consequent van buiten naar binnen met haar lijf als inzet. Ze onderwerpt als meisje haar lichaam aan de tafeltennistraining van de hardvochtige Janosz. Haar carrière breekt ze voortijdig af. (De Jong ontleende volgens eigen zeggen enige elementen aan de tafeltenniscarrière van Bettine Vriesekoop, met wie het personage van Lin verder overigens weinig van doen heeft.)

Lin verkoopt leren jacks in de Star Shop, de winkel van voluptueuze AmsterdamseYvonne Wijnberg, en snijdt zich expres aan de scherpe randjes van een nieuwe rits. Ze heeft obsessief seks met de oudere Henri, zo vaak dat het vermoeit, soms ontluistert en de gebruikte metaforen hilarisch worden. Henri is lasser op een booreiland: een brede gestalte, korte poten, oplichtende ogen en een sarrend lachje. ‘He, schat’ behoort tot zijn standaardrepertoire, alhoewel je als lezer ook zijn onzekerheid en snelle gekrenktheid ziet. Lin valt op een man, mishandeld door zijn vader, die zoals zus Emma trefzeker typeert ‘niet om haar heen kan, op zijn manier van haar houdt en daardoor vals wordt’. De relatie met de zorgzame Jelmer, de ideale schoonzoon, Fries, advocaat en later impressario, houdt Lin niet van Henri vandaan. Ze ontwikkelt een dubbelleven en hoewel niet bedoeld als bedrog volgt ontmaskering, verstoting en Lins fatale daad.

Hokwerda’s kind gaat niet over de liefde zelf, maar over het verlangen lief te hebben en bemind te worden. Erotiek is de weg naar verbondenheid en (zelf)bedrog is de manier om de verbinding te verbreken. Lin levert zich over aan dat waar ze naar verlangt en haar tegelijkertijd angst en afkeer inboezemt. Via Henri voert ze haar strijd met haar vader. Het is een boek dat vòòr Freud niet of enkel meer verhullend en ingebed in de codering van het toenmalige sociale leven geschreven had kunnen worden. Oek de Jong verstaat overigens de kunst een verhaal te vertellen, een web van suggesties te weven, zonder er geconstrueerd een verklarende theorie in te verwerken. Hoewel de inhoud, het zinnelijke en driftmatige, het ontbreken van transcendentie, zeer modern is, heeft het boek onvervalste naturalistische trekken. De roman is sterk zintuiglijk, de beschrijving van de natuur (het zwemmen en haar angst haar voeten op modderige ondergrond te zetten, het olieachtige water, de golven en de strandlopers) en van voorwerpen (het hakblok, het oestermes) bepalen subtiel maar sterk de sfeer en onvermijdelijk wordt toegewerkt naar een noodlottig einde. Een moderne tragedie in vijf bedrijven.

In een interview vertelt De Jong dat hij een roman wilde schrijven waarin alles blijkt uit wat mensen doen en zeggen. Geen intellectuelen en kunstenaars meer, zoals in ‘Cirkel in het gras’, ook geen mystiek. Realistischer: we worden meer bepaald door krachten in en buiten ons dan ons intellect vaak toe wil geven. Maar ook platter: ik merk soms weerstand tegen de personages door de vluchtigheid van hun reflecties en het zwakke mentale protest tegen enkel daden en woorden. Ex-vriend Jelmer is de enige die na Lins daad op zoek gaat naar een verklaring. Hij duidt psychologisch: Lin is Hokwerda’s kind en ze kon niet anders dan zich op deze manier losmaken. Of was het toch zelfverdediging? Jelmer aarzelt over zijn eigen rol als hem invalt wat er gebeurde toen Lin had verteld over haar overspel met Henri. ‘Hij wilde de foto´s (van Henri en Lin, gevonden in haar tas, ELvB) verscheuren, hield ze al tussen zijn vingers om ze in één beweging doormidden te scheuren, maar bedwong tenslotte toch zijn impuls en stopte de foto’s in haar tas. Terwijl hij ze terugstak, leek er iets onherroepelijks te gebeuren. Omdat ik niet in staat ben domweg deze foto’s te verscheuren, dacht hij, dáárom zal ik haar verliezen.’ Maar waar de naturalistische roman bij uitstek ‘Een nagelaten bekentenis’ van Marcellus Emants, nog de vorm heeft van een weinig opluchting gevende levensbiecht over de gepleegde moord op zijn vrouw, daar ontbreken gevoelens van schuld hier, laat staan dat Lin enigszins in het reine komt met haar daad. Ze boent de badkamers van Henri en Jelmer en dat is het. De mens wordt geleid door emoties en impulsen en de enige vraag die opkomt is waarom Lin uiteindelijk de daad pleegt, waar anderen enkel aan denken, maar het nooit doen.

Mij boeit niet zozeer waarom ze tot haar daad komt. Oek de Jong weet dat psychologische krachtenspel goed weer te geven met oog voor detail. Eerder houdt mij bezig waarom Lin zo onverkort Hokwerda’s kind blijft. In mijn werk kom ik veel kinderen en ouders tegen die - zoals dat heet - onveilig gehecht zijn, zich niet werkelijk kunnen verbinden met een ander, maar daar wel naar verlangen. Wiens eigen identiteit zo onder druk heeft gestaan dat ze zich overleveren onder het mom van erotische overgave aan een ogenschijnlijk krachtige, maar veelal foute partner. Of een ander aantrekken, maar weer af (moeten) stoten wanneer diegene te dicht op de huid zit. Hoe kan een beschadigde, sensitieve ziel zo af en toe geborgenheid en wederkerigheid ervaren bij de ander zonder continu alert te zijn op verraad? En hoe kun je dit ontwikkelingsproces krachtig weergeven in hedendaagse literatuur zonder flauwe, optimistische psychologische zelfhulptaal? Het beschrijven van de worsteling met angst, lust, agressie lijkt me voor een auteur een nog grotere opgave dan meebewegen, ‘go with the flow’. De roman had mij minder eenzaam achtergelaten als Hokwerda’s kind meer Lin was geworden. Maar misschien wil ik teveel verwachten van de veerkracht van de menselijke geest.

  1. Augustus, Amsterdam / Antwerpen 2002, 444 pagina’s, €29,95 gebonden / €24,95 paperback