Kerkelijk spreken over Irak en Israël

Column

Wanneer dit nummer van Wapenveld verschijnt, is de oorlog in Irak hopelijk voorbij. Vlak na het begin van deze nieuwe oorlog ontving ik een korte brief van de Raad van Kerken en een langere van de Samen op Weg-kerken. Ik heb beide brieven met instemming gelezen. Ik vind het belangrijk dat de kerkelijke leiding op momenten als deze zulke brieven schrijft aan de gelovigen. We zitten met z’n allen van veraf te kijken naar wat ons bevattingsvermogen te boven gaat: vernietigend geweld dat anoniem is (bommen in de nacht). Onderwijl doen we ons werk en genieten van een zeldzaam mooi voorjaar. Dat knaagt. Maar wat moet je...?!

De kracht van beide brieven is dat het pastorale brieven zijn. In het bijzonder de brief vanwege het triomoderamen van de SoW-kerken geeft (gebeds)woorden aan deze zorg. Het moderamen laat zien hoe een aantal oerbijbelse motieven in het spel is. Na het verwoorden van enige (voorbeeld)gebeden, eindigt de brief met een oproep juist nu contacten te leggen met de aanhangers van andere godsdiensten, met name moslims. Op verschillende plaatsen is aan deze oproep gehoor gegeven.

De brieven bevatten geen politieke stellingname, maar geven stem aan een gevoel van beklemming. Wel zetten de brieven in met de zorg over het feit dat de Amerikanen met de Engelsen de oorlog zonder mandaat van de VN begonnen zijn. Dat brengt een groot risico met zich mee, namelijk verdiepte haat. Haat gedijt immers het beste bij een simpele tweedeling van de wereld tussen ‘westers = Amerikaans = christelijk = anti-islam’ en ‘arabisch = anti-Amerikaans = islam = anti-christelijk’. Wordt dan ook nog ‘het zionisme’ of ‘Israël’ erbij gehaald, dan is de cirkel van de haat weer rond.

Ik las enkele weken eerder in Trouw dat de scriba van de SoW-kerken, dr. B. Plaisier zich in een lezing voor het OJEC gedistantieerd heeft van een aantal opvattingen van de stichting Christenen voor Israël. Deze beweging, met vele leden en sympathisanten binnen de SoW-kerken, richt zich met woord en daad op de solidariteit met Israël. In deze verbondenheid met Israël – het joodse volk en de staat Israël – gaat CvI heel ver. Vanuit een bijbels gelegitimeerde Groot-Israël-gedachte poneert CvI het recht van Israël op ‘Galilea, Judea én Samaria’, dat wil zeggen inclusief de autonome Palestijnse gebieden, alsmede op een ‘onvervreemdbaar recht van de staat Israël op de ongedeelde stad Jeruzalem’.

Ik was blij met het bij monde van de scriba publiekelijk afstand nemen van de SOW-kerken van dit standpunt van CvI. Mijn hoofdbezwaar is dat CvI politiseert wat de Schriften zeggen, vervolgens deze gepolitiseerde ‘bijbelse’ olie gooit op het vuur van wantrouwen, angst en haat. Met een gepolitiseerde uitleg van de profetische vergezichten ten aanzien van Israël, veronachtzaamt CvI de profetische beloften van de toekomst van vrede en gerechtigheid voor Israël én de volken, en maakt CvI de profetische kritiek op het onrecht van de Palestijn én van de Israëliër nu in wezen monddood.

Juist om godsdienstig en moreel recht van spreken te hebben in de brieven ten aanzien van Irak, ten aanzien van vrede tussen de aanhangers van de godsdiensten, doen de kerken er goed aan duidelijkheid te scheppen met betrekking tot CvI. Met een Groot-Israël-gedachte, met de daarmee gegeven ontrechting van de Palestijnen begeeft CvI zich buiten het spoor van wat de SoW-kerken in verleden en heden, ook ten aanzien van Israël, belijden.

Het is uiterst pastoraal dat de kerken dit uitdrukkelijk uitspreken.