Het kerklied

Een geschiedenis
Jan Luth, Jan Pasveer, Jan Smelik

Ook op het terrein van het kerklied heeft de pluraliteit toegeslagen: Gemeenten die alleen psalmen zingen, vaak nog in de berijming van 1773 al of niet ritmisch; kerken, waar het Liedboek in ere is; gemeenten waar de bundel 38 nog volop meedoet. Gospelsongs, opwekkingsliederen, Johan de Heer, Eva’s lied, Zingend geloven, Taizé-liederen enzovoort [1]. Je kunt het allemaal – soms in een en dezelfde dienst – tegenkomen in kerkelijk Nederland. Er is natuurlijk best een aantal goede dingen over te zeggen. De veelheid van liederen weerspiegelt ook de rijkdom aan expressiemogelijkheden waarmee mensen de eeuwen door op verschillende wijze de Heer loven en zijn daden bezingen.

Toch bekruipt me tegelijk een wat onaangenaam gevoel. Is alles wat zich aandient ook geschikt als kerklied? En krijgen liederen door de hausse aan nieuwe liederen en muziekstijlen nog de gelegenheid te beklijven? Soms heb je het gevoel dat er tussen ouderen en jongeren op dit punt iets groeit als een traditiebreuk. Waarom zou je de lastige Geneefse psalmmelodieën nog zingen, terwijl je over zoveel leuk en vlotte songs beschikt? Waarom een duur kerkorgel terwijl een electronicum en op zijn tijd een combo goedkoper is en bij velen meer in het gehoor ligt. Over en weer verschansen mensen zich in hun stellingen en soms lijkt een zinnig gesprek niet meer mogelijk.

Misschien zouden we kunnen beginnen met de verschillende tradities, hun geschiedenis en ontwikkeling te leren kennen. Daarom ben ik blij met de verschijning van dit fraai uitgegeven handboek over de geschiedenis van het kerklied aan, een pendant – ook qua uitvoering – van De weg van de liturgie dat enkele jaren geleden verscheen. Sinds G. van der Leeuw in 1939 zijn Beknopte geschiedenis van het kerklied schreef is er in ons taalgebied nauwelijks iets geschreven dat als handboek kan dienen.

De samenstellers van dit boek beschrijven de geschiedenis van het kerklied binnen de hoofdstromen van het christendom vanaf de Vroege kerk tot op heden. Daarbij beperken ze zich tot West-Europa. Aan ontwikkelingen in Nederland wordt breed aandacht geschonken. Achtereenvolgens komen ter sprake: de Vroege kerk en de Middeleeuwen, de tradities van de Romana, de Nederlandse Oud-Katholieken, de Anglicaanse wereld, Luther en de Lutheranen, Calvijn en de Gereformeerde traditie en het lied in de Doopsgezinde traditie. De verschillende tradities worden geplaatst in de context van de culturele en maatschappelijke ontwikkelingen. Het is een handzaam overzicht dat zich dankzij een goed register ook als naslagwerk laat gebruiken. De lezer vindt er een schat aan informatie in, met name over de situatie in ons land. Ik noem bij wijze van voorbeelden: de ontwikkelingen in de Romana na Vaticanum II, de zaak van de psalmberijmingen in de gereformeerde traditie, de verschillende manieren van zingen, het orgelgebruik, de gezangenkwestie, de carols en de hymns in de Engelse wereld alsmede de invloeden vanuit Amerika, de martelaarsliederen in de doperse traditie, de invloed van de Verlichting binnen de verschillende tradities.

De beperking tot West-Europa brengt met zich mee dat bijvoorbeeld de Molukse kerken, de kerken van Afrikaanse origine en de Broedergemeente praktisch buiten beeld blijven. Vanuit traditioneel gezichtspunt is dat wel te verdedigen, maar vanuit oecumenisch oogpunt bepaald niet. Het is voor mijn gevoel symptomatisch voor de blinde vlek die er is als het gaat om liturgie en eredienst van de kerken uit de Derde Wereld.

Een manco is ook de geringe aandacht die er gegeven wordt aan de theologische en spirituele aspecten van het kerklied. Een uitzondering vormt de bijdrage van de Lutheranen. In dit hoofdstuk geeft Mudde een waardevolle analyse van een van Luthers liederen voor de kersttijd. Het boek zou aan diepte gewonnen hebben als dit ook voor de andere tradities gebeurd zou zijn. Een analyse van de liederen van Revius bijvoorbeeld werpt een helder licht op de spiritualiteit van het Calvinisme. Hetzelfde geldt voor liederen van Tersteegen en Wesley ten aanzien van Piëtisme en Methodisme.

In het laatste hoofdstuk formuleert de redactie haar standpunt ten aanzien van de vraag wat een goed kerklied is. Dat lijkt me een goede zaak. Reeds Kuyper sprak zijn afkeer uit over de leus: over smaak valt niet te twisten. Smaak heeft wel degelijk te maken met kwaliteit. En als het om de eredienst gaat dienen we de kwaliteit van het kerklied zowel naar inhoud als naar vorm te bewaken. De bijdrage van goede dichters en componisten is van onschatbare waarde. En naast de psalmen blijken klassieke kerkliederen de eeuwen te verduren. Daar zullen we zuinig op moeten zijn.

Toch moet je eerlijk zeggen dat ook binnen de omheining van kenmerken als liturgisch kader, schriftuurlijkheid, literair en muzikaal niveau en zingbaarheid er verschil van mening mogelijk is. Waarom is bijvoorbeeld een lied als ‘Daar ruist langs de wolken’ buiten het Liedboek gebleven en heeft het beroemde ‘Stille nacht’ wel een plek gekregen? Hebben mensen die klagen over het feit dat een aantal melodieën door een doorsnee-gemeente haast niet te zingen zijn helemaal ongelijk?

Ik betreur het daarom dat de auteurs zo weinig aandacht geven aan het lied in de Baptistische en evangelische wereld. Volstaan wordt met enkele summiere opmerkingen, zonder dat er een inhoudelijke peiling plaats vindt. Ik vind dat een gemiste kans. Een zorgvuldige – geen kritiekloze analyse! – van het opwekkingslied door een musicoloog die feeling heeft voor deze traditie zou de kracht en de zwakte van een bundel als Opwekking hebben kunnen laten zien. Een categorische afkeuring van die stijlen die tegen de Liedboek-cultuur ingaan werkt averechts en lijkt me ook pastoraal en missionair onverantwoord. Een positieve benadering van nieuwe stijlen kan een klimaat scheppen waarin met name jongeren ook weer oog kunnen krijgen voor de waarde van de kerkmuzikale traditie.

Op dit punt valt er nog veel werk te verzetten. In de praktijk van vele gemeenten – ook in de SOW-kerken – wordt naast of in plaats van het Liedboek gegrepen naar bundels als Opwekking en Johannes de Heer. Is het een reactie op de eenzijdigheid in de samenstelling van het Liedboek? Ik denk dat dat stellig een factor is. Overigens is Johannes de Heer buiten de kerkdiensten in GB-gezinnen altijd al een gewaardeerde gast geweest. Maar het blijft een intrigerend gegeven dat er in een dienst na een zeer gereformeerde preek een lied wordt opgegeven met een volstrekt pelagiaanse en arminiaanse inhoud. Of een Jezus-vroomheid verraadt die weinig van doen heeft met het klassieke Credo van de kerk. Heeft het te maken met het sterke accent op gevoel en ervaring in onze cultuur? Zijn het de vlotte meezingers die de aantrekkingskracht vormen? Is het een symptoom voor een stukje ‘verplatting’ in onze cultuur? Kortom: de lezing van dit boek laat met op dit punt met een groot aantal vragen achter.

Overigens wil ik nogmaals mijn grote waardering voor dit boek uitspreken. Het boek is een must voor ieder die te maken heeft met het terrein van de kerkmuziek: organisten, cantores, kerkenraadsleden en vooral predikanten. In de predikantsopleiding is de studie van de hymnologie en de kerkmuziek voorzover mijn waarneming reikt nagenoeg nihil. Dat is gegeven het feit dat predikanten van zondag tot zondag met kerkliederen te maken hebben toch eigenlijk onverantwoord. Geen wonder dat binnen de gemeente onkunde en gebrek aan stijlbesef hoogtij vieren. Naast het Compendium bij het Liedboek biedt de bestudering van dit boek een goede gelegenheid lacunes in de kennis op dit terrein op te vullen. Het kan zowel predikant als gemeente ten goede komen.

  1. Uitg. Mozaïek / Boekencentrum, Zoetermeer 2001, 350 blz., €23,50