‘Zoals Marleentje is er maar eentje’

Dr. Bas Levering over het hart van de opvoeding
Enige tijd geleden verscheen er in het dagblad Trouw een artikel, waaruit bleek dat het behoorlijk goed gaat met de opvoeding. De kinderen zijn tevreden over de prestaties van hun ouders en ouders vinden zelf ook dat ze het niet zo slecht doen: ze geven zichzelf en elkaar mooie cijfers. Toch is er wel een kanttekening te plaatsen bij het succes van de opvoeding. Opvoeders worden steeds huiveriger om hun kinderen regels en normen bij te brengen. Met Bas Levering, als pedagoog verbonden aan de Universiteit van Utrecht praten we over het hart van de opvoeding, het belang van regels en de identiteitsontwikkeling van kinderen. Kinderen moeten door hun ouders aangesproken worden als een persoon, meent Levering, 'want zoals Marleentje is er maar eentje.'

Dr. Bas Levering is als universitair docent en onderzoeker verbonden aan de Universiteit van Utrecht en als lector Algemene Pedagogiek aan Fontys Hogescholen. Daarnaast is hij hoofdredacteur van het blad Pedagogiek in Praktijk en schrijver van verschillende boeken. Bekende boeken van zijn hand zijn Klein Geheim [1], dat gaat over de betekenis van geheimen voor de identiteitsontwikkeling, en Dat komt vanzelf wel goed [2], een boekje over opvoedingsclichés. Ongeveer twee jaar geleden schreef Levering een voorstudie voor het WRR-rapport Normen en Waarden en de last van het gedrag [3]. In deze bijdrage ging hij in op de relatie tussen normen en waarden en de overdracht daarvan in de opvoeding.
Het thema van de morele opvoeding loopt als een rode draad door het werk van Levering heen. ‘Ik loop al zo’n vijfendertig jaar mee in de pedagogiek en heb me altijd beziggehouden met de morele opvoeding. In mijn ogen is dat het hart van de opvoeding.’ Levering heeft in zijn lange loopbaan de interesse voor dat onderwerp langzaam zien veranderen. ‘Vanaf de jaren zestig werd de morele opvoeding als een truttig onderwerp beschouwd’, zegt Levering. ‘Dat had te maken met de individualisering van de samenleving: ieder individu moest zelf maar uitmaken wat zijn waarden en normen zijn. De secularisatie heeft trouwens daar ook een rol in gespeeld.’ Eind jaren tachtig kwam er een kentering. Vooral politici begonnen zich zorgen te maken over de toenemende jeugdcriminaliteit en zonnen op maatregelen om die criminaliteit terug te dringen. Bekend zijn de kampementen van Lubbers, die bedoeld waren om jonge raddraaiers een heropvoeding te geven. In die tijd kreeg het onderwerp ‘waarden en normen’ weer een plek op de politieke agenda, zegt Levering. ‘Ritzen is indertijd gekomen met de pedagogische opdracht van de school. Als de ouders hun kinderen geen normen en waarden meer bijbrengen, dan moet de school het maar doen. En Balkenende heeft later van normen en waarden zijn onderwerp gemaakt.’
De politieke aandacht voor normen en waarden vertaalde zich in aandacht voor de morele opvoeding. Erg verheugd is Levering trouwens niet over al die aandacht. ‘Ik vind dat pedagogen altijd wantrouwend moeten zijn als politici bij hen langskomen om politieke problemen op te lossen. Pedagogen hoeven niet het maatschappelijke probleem van de criminaliteit op te lossen.’ Politici moeten hun eigen zaken regelen, vindt Levering, en zich vooral niet teveel bemoeien met de opvoeding. Bovendien hebben de meeste politici vaak ouderwetse ideeën over de opvoeding, die er op neer komen dat met behulp van de opvoeding maatschappelijke problemen opgelost kunnen worden. Dat is helemaal fout, zegt Levering. ‘Het is een vergissing die gebaseerd is op een negentiende-eeuws model. In dat model ga je er vanuit dat je in de opvoeding waarden en normen in een kind giet en dat ze er op latere leeftijd weer uitkomen.’ Levering benadrukt dat de morele opvoeding niet zorgt voor maatschappelijke rust, maar dat de maatschappij het succes van de morele opvoeding bepaalt. ‘Dat in de jaren vijftig de morele opvoeding leek te slagen, had vooral te maken met de coherente en veilige samenleving van toen. De jaren vijftig is de meeste veilige periode in onze geschiedenis. Het is dus niet zo dat de morele opvoeding slaagde, maar dat de maatschappelijke omstandigheden voor een bestendiging van de over te dragen waarden en normen gunstig waren.’

Regels en étiquette

Een goede morele opvoeding mag dan geen voorbeeldige kinderen voortbrengen, dat betekent volgens Levering niet dat ouders hun kinderen geen normen en regels moeten bijbrengen. Ouders moeten dat vooral wel doen. Tegelijkertijd valt op dat moderne ouders een beetje huiverig zijn voor regels en normen. Ze willen hun kinderen niet teveel in de weg staan. ‘Je ziet het overal’, zei Levering onlangs in een interview met dagblad Trouw [4], ‘ook op straat: veel ouders leggen hun kinderen geen strobreed in de weg.’ Daarmee handelen ze niet in het belang van hun kinderen, want kinderen hebben regels nodig. Niet om ze dwars te zitten, maar om de wereld hanteerbaar te maken.Doei roepen of hand geven? ‘Regels zijn er niet om de ouders greep te geven op kinderen, maar om kinderen greep te geven op de wereld’, zegt Levering. ‘Onze wereld is immers een beregelde wereld. Kinderen moeten de expliciete regels van die wereld leren, maar ook impliciete regels.’ Je kunt dit een pedagogische functie van regels noemen. Een andere is dat regels zorgen voor voorspelbaarheid. ‘In zekere zin zorgen de regels voor voorspelbaarheid. Met het handen geven zijn we gestopt in de jaren zestig en daar hebben we nu nog last van. De mensen weten immers niet meer wat ze moeten doen. Moet je ‘doei’ roepen of wat anders doen? Geef mensen gewoon een hand. Het is nog een mooi ritueel ook.’
Maar dat zijn niet de belangrijkste functies van regels in de opvoeding, benadrukt Levering. We brengen kinderen regels bij, opdat ze met andere mensen rekening kunnen houden. Want regels zijn er om naar de ander om te zien. Levering noemt het voorbeeld van het geven van een hand. Levering: ‘Als we kinderen leren een hand te geven, dan doen we dat omdat we het kind willen leren dat hij naar iemand omziet. Kinderen moeten leren dat een ander mens een mens is en geen ding. Regels hebben een hoger doel. Ze dienen om het de ander naar de zin te maken.’ Dat laatste is ook de reden waarom kinderen al op jonge leeftijd mee moeten helpen in de huishouding, vindt Levering. ‘Kinderen moeten vanaf een jonge leeftijd deelnemen aan de gezinstaken. Ze moeten meedraaien. Dan maak je heel concreet dat ze er ook voor de ander zijn.’
Maar hoe ga je als ouders met de regels om? Waarom eis je niet gewoon dat kinderen de regels volgen, omdat het regels zijn? Levering ziet niets in een slaafse gehoorzaamheid aan de regels. Regels zijn geen natuurwetten. ‘Kinderen’, zegt Levering, ‘kunnen pas de regels leren als ze die regels ook kunnen overtreden. Dan pas weten kinderen wat de regels zijn.’ Dat betekent ook weer niet dat ouders hun kinderen maar wat aan moeten laten rommelen. Dat is geen goede aanpak. Ze moeten kinderen aan de ene kant aan de regels houden, maar aan de andere kant ook het overtreden van die regels toestaan. Op die manier leren kinderen wat een bepaalde regel inhoudt.
Slaafse gehoorzaamheid eisen van kinderen is nog om een andere reden niet goed. Regels zijn vaak ambigu, ze kennen uitzonderingen. ‘In Amsterdam betekent een rood verkeerslicht dat er nog drie auto’s door mogen rijden’, zegt Levering, ‘daarom moeten opvoeders de regels voorleven, niet strikt toepassen.’ En ze moeten hun kinderen leren hoe ze met bepaalde regels moeten omgaan. ‘Dat is de taak die wij in de opvoeding hebben.’ Praat met je kinderen over regels, zegt Levering, en doe dat vanuit het besef dat regels maar regels zijn. ‘In het Nederlands heb je de uitspraak: regels zijn regels. Dat is verkeerd. Regels zijn maar regels: we moeten altijd over de regels kunnen discussiëren. Bij jonge kinderen doe je dat natuurlijk niet, met hen ga je niet lang in gesprek. Maar je moet discussiëren over de regels en daarbij in het oog houden dat de regels er toe dienen om rekening te houden met de ander.’
Levering vindt het belangrijk dat ouders met hun kinderen over regels en normen praten, maar hij waarschuwt voor te hoge verwachtingen van zulke gesprekken. Ook grote denkers dachten dat als je kinderen maar vertelt hoe ze moeten handelen en waarom ze zo moeten handelen, ze dat dan ook doen. ‘Het is de gedachte: we overtuigen de kinderen gewoon van wat wel goed is en wat niet goed is en dan houden ze zich daaraan. Dat is een denkfout die de hele geschiedenis opgespeeld heeft. De fout gaat terug op Plato en loopt via Kant naar psychologen als Piaget en Kohlberg. Terwijl mensen niet altijd datgene doen, waarvan ze weten dat het goed is. Dat is nu juist het grote probleem. De geest is gewillig, maar het vlees is zwak. Dat is trouwens een bijbelse antropologie.’

Van regels naar identiteit

De normen en waarden die mensen aangereikt krijgen in de opvoeding zorgen er niet direct voor dat ze moreel voorbeeldig zullen handelen. Wel werken ze door in de beslissingen die mensen nemen: ze vormen de achtergrond waartegen keuzes gemaakt worden. Identiteit en moraal hangen dus met elkaar samen. Levering: ‘Toen wij verhuisden naar Montfoort, kwamen we te wonen tegenover een groenteboer. Die groenteboer bleek te kerken in de Grote Kerk van Montfoort en behoorde tot de gereformeerde bond. Regels zijn maar regelsToen ik dat wist, heb ik tegen mijn vrouw gezegd: ik zal nooit op zondag mijn auto wassen of de voortuin doen. Dat is voor mij trouwens niet zo’n heel grote opoffering, maar waarom zei ik dat? Ik wist dat ik die groenteboer pijn zou doen als ik op zondag de auto zou wassen. Dat weet ik door mijn eigen opvoeding. Mijn moeder nam me mee naar de kerk en ze verbood ons verschillende dingen op zondag. Ik kon daardoor voelen wat het zou betekenen als die groenteboer ons op zondag de auto zag wassen.’
Het voorbeeld van Levering illustreert dat de normen en waarden die je van je ouders meekrijgt, kunnen doorwerken bij latere keuzes. Het laat ook zien dat je je positie ten opzichte van het waardenkader uit de opvoeding moet bepalen. Dat heeft weer met je persoonlijke identiteit te maken. ‘Als we over identiteit praten, dan hebben we het over de persoonlijke positie die je inneemt – de eigen keuzes die je maakt. Maar identiteit is een heel breed begrip. En het is zelfs de vraag of het een pedagogisch begrip is – een collega van mij uit Groningen beweert van niet. Persoon en verantwoordelijkheid, dat zijn wel aanvaarde pedagogische begrippen.’ ‘Niet alleen is ‘identiteit’ een heel breed begrip’, zegt Levering, ‘het is ook nog maar de vraag of kinderen over één onveranderbare identiteit beschikken.’
Hij vergelijkt het begrip identiteit met de verschillende talen die jongeren gebruiken. ‘Het is gebleken dat kinderen op straat een andere taal spreken dan thuis. Ze spreken echt verschillende talen, maar ze maken geen vergissingen. Ze lopen van buiten naar binnen en gaan gewoon over van de ene in de andere taal.’ Net zoals kinderen meerdere talen kunnen spreken, zo beschikken ze over meerdere identiteiten. In de ene situatie zijn ze anders dan in de andere. Dat klinkt heel schizofreen, maar het hoeft niet verwarrend te voor hen te zijn, zegt Levering. Weer verwijst hij naar resultaten uit het taalonderzoek: ‘Aanvankelijk dachten we dat als kinderen op jonge leeftijd een tweede taal zouden leren, ze in de war zouden raken. Uit onderzoek blijkt dat dat niet het geval is. Ook andere literatuur wijst volgens Levering uit dat kinderen meerdere identiteiten hebben, meerdere rollen kunnen spelen. ‘Ik ben daar eigenlijk achtergekomen toen ik het boek Het misverstand opvoeding van Judith Harris [5] las. Dat is een beetje een vreemd boek, omdat het boek beweert dat ouders absoluut geen invloed hebben op kinderen. Desondanks is het een waardevol boek, omdat het laat zien dat we ons in verschillende sferen bewegen en dat met een groot gemak doen. We wisselen de rollen heel gemakkelijk.’
Maar als kinderen geen vaste identiteit hebben, wat verbindt de verschillende identiteiten aan elkaar? Wat is de gemeenschappelijke noemer? ‘Ik denk dat mensen geen vastomlijnde identiteit meer hebben. Identiteit betekent: wat aan zichzelf gelijk is en dat betekent continuïteit. Dat is voor ons een probleem geworden. Ik denk overigens dat de Franse filosoof Paul Ricoeur dit probleem heeft opgelost. Voor hem is identiteit enerzijds wat ik nu belangrijk en waardevol vind, maar is het ook een continue herinterpretatie van mijn persoonlijke geschiedenis. Dat impliceert dat mijn verleden door mijn eigen interpretatie met mij mee verandert. Ik ben niet alleen de persoon die ik nu ben, maar ook de persoon die ik vroeger was.’
De oplossing van Ricoeur heeft ook een centrale plaats gekregen in het boek Klein Geheim, waarvan Levering een van de auteurs is. In dat boek gaan Levering en Van Manen na wat de functie is van geheimen van kinderen. Eén van de centrale thesen van Klein Geheim is dat geheimen en geheimhouding belangrijke bouwstenen van de identiteit zijn. Ze zorgen namelijk voor de ontwikkeling van innerlijkheid en stellen het kind in staat hun eigen particuliere levensverhalen te vertellen. Het eigen levensverhaal, dat gevormd wordt door de dingen die je wel en de geheimen die je niet vertelt. Opvoeders moeten daarom kinderen hun geheimen gunnen, zegt Levering. ‘Als je wilt dat kinderen een eigen identiteit ontwikkelen, dan moet je ze daarvoor de kans geven. Rond het vijfde jaar ontdekken kinderen dat ze dingen voor zichzelf kunnen houden – dan moet je als opvoeder contact houden en het kind privacy gunnen.
Het is overigens opmerkelijk dat geheimen, zegt Levering, niet altijd geheim zijn. ‘De meeste mensen delen geheimen niet met anderen, maar wel met hun partner. Er is in dat geval sprake van een gedeelde identiteit. Een gedeelde identiteit staat of valt met vertrouwelijkheid.’

Elkaar aanspreken als persoon

Intimiteit, vertrouwelijkheid, geheimen en identiteit liggen volgens Levering in elkaars verlengde. De vertrouwelijkheid tussen opvoeder en het kind, de intimiteit tussen hen en de mogelijkheid om geheimen uit te wisselen, maken identiteitsontwikkeling van het kind mogelijk. Maar hoe verloopt die identiteitsontwikkeling dan? Levering: ‘De Amsterdamse hoogleraar Spiecker heeft zich in de jaren zeventig de vraag gesteld: hoe ontstaat het persoon-zijn van een kind? Hij kwam er achter dat dat proces heel anders in elkaar zit dan we tot dan toe dachten. Aanvankelijk dachten we dat kinderen leerden door bijvoorbeeld hun ouders te imiteren. Maar Spiecker kwam er achter dat het kind leert, doordat de ouders hem imiteren. De moeder begint het kind na te brabbelen, terwijl zij boven de wieg hangt. Daarmee geeft de moeder het kind het gevoel dat het tot de gemeenschap der mensen behoort. De moeder doet alsof het kind aan het praten is en praat daarom terug. Ze voert een conversatie met het kind. Eerst dachten we dat die moeders zich belachelijk gedroegen, maar dat gedrag bleek van levensbelang voor het kind. Spiecker trok daaruit de conclusie dat het kind een persoon wordt, omdat het vanaf het begin als een persoon behandeld wordt. Dat blijkt ook uit het volgende: als een kind huilt, dan loopt de moeder naar de wieg toe en dan vraagt ze: heb jij honger? Ze veronderstelt natuurlijk niet dat het kind een antwoord geeft, maar ze spreekt het kind als een persoon aan.’
Levering wil de theorie van Spiecker iets aanscherpen. ‘Ik heb de theorie van Spiecker iets aangescherpt, omdat hij in algemene categorieën spreekt. Voor mij is het cruciaal in de opvoeding voor de persoonsvorming dat kinderen als die persoon worden aangesproken. De pedagoog Langeveld heeft ooit een artikel over uniciteit geschreven onder de titel: ‘Zoals Marleentje is er maar eentje’. Geheimen horen bij identiteitEn zo is het ook. Wij geven het kind een naam, doen daarin mee aan de naamgeving bij de schepping, en we spreken kinderen aan. In het persoonlijke appèl ontstaat het persoon zijn.’ Dat aanspreken van een kind als persoon betekent dat opvoeders het persoon-zijn van hun kinderen respecteren. Ze geven het kind de ruimte om er eigen gedachten en verlangens op na te houden. Ze accepteren dat kinderen anders denken over een bepaalde kwestie. Die houding geeft kinderen de ruimte om zelf te denken en zelf hun eigen identiteit vorm te geven. ‘Opvoeden is proberen het kind te verleiden om de volgende stap te maken in de ontwikkeling. Je probeert een kind los te maken, niet bij je te houden.
De identiteitsontwikkeling is natuurlijk niet slechts het resultaat van de interactie tussen opvoeders en ouders – het gezin speelt ook een belangrijke rol. Het is de plek waar kinderen zichzelf in het geding brengen. Voorwaarde is wel dat de gezinsleden op elkaar betrokken zijn: ‘Daarom heb ik een grondige hekel aan het bordje op schoot. Er moet wat mij betreft aan tafel gegeten worden. Daar kun je de confrontatie met anderen aangaan, jezelf in het geding brengen. Daarom heb ik ook zo’n hekel aan de televisie. Het kijken van een televisieprogramma zorgt ervoor dat we niet op elkaar betrokken zijn. Soms is het leuk om met elkaar commentaar te geven op een tv-programma, maar je bent tijdens het kijken in het algemeen niet op elkaar gericht.

Erkenning en aanvaarding

Kinderen hebben het gezin nodig, maar het gebeurt meer dan eens dat het in een gezin niet goed gaat. Er zijn er die het gevoel hebben niet aanvaard te worden. Hoe kunnen zulke kinderen een gezond emotioneel leven opbouwen? Levering: ‘Als een kind niet door zijn ouders erkend wordt, als de ouders niet van het kind houden omdat hij het is of omdat zij het is, dan kun je het vergeten. Er zijn kinderen die het daardoor niet redden. Ik heb me met dit thema lang beziggehouden, veel biografieën gelezen, en daaruit blijkt dat het kinderen echt kan breken. Ik heb een biografie gelezen van de Zweed Jan Myrdal, wiens beide ouders de Nobelprijs hebben gewonnen, maar niet in hem geïnteresseerd waren. Op zijn vijftigste was hij daar nog niet overheen.’
Het geloof in God kan de pijn van falende ouders verzachten, meent Levering. ‘Vroeger hadden kinderen in religieuze gezinnen een oplossing voor het probleem van falende ouders. Ze hoorden namelijk elke zondag dat er Eén was die altijd van hen hield. Niet-gelovige kinderen moeten het zonder die oplossing stellen.’ Maar hoe moeten kinderen met hun leed omgaan, als zij niet meer leven in het besef dat God hen wel aanvaardt, hoe ze ook door hun ouders behandeld worden? Levering weet het niet: ‘Daar heb ik als atheïst niet echt een antwoord op. Gelukkig zijn er heel veel ouders die wel van hun kind houden. Meestal is aan de voorwaarde van zorgzame ouders voldaan. Maar het komt ook voor dat aan die voorwaarde niet voldaan is. Ik las onlangs het boek Aarts vader, dat geschreven is door Aart Staartjes [6], dat boek is een voorbeeld van de onontkoombare behoefte aan erkenning. Maar die erkenning kreeg Aart niet. De vader van Staartjes zei altijd: Kies nou eens een echt vak, toen Staartjes naar de toneelschool ging. Ik vind het boek van Staartjes niet zo goed geschreven, hoewel het wel mooi eindigt. Aan het eind van diens leven gaat Staartjes zijn vader verzorgen. Hij geeft hem als het ware wat hijzelf nooit gekregen heeft. Het thema van de erkenning is een van de belangrijkste in de opvoeding. Veel kinderen zijn hun hele leven gebroken, als ze de erkenning en waardering van hun ouders missen.’

  1. B. Levering & M. van Manen, Klein geheim. Intimiteit, privacy en ontwikkeling van identiteit, Utrecht (1997).
  2. B. Levering, Dat komt vanzelf wel goed en 21 andere opvoedingsclichés, Amsterdam (2004).
  3. WRR-rapport: Waarden, normen en de last van het gedrag, University Press, Amsterdam (2003).
  4. E. Kreulen, De staat van het kind. Hulde aan de moeders, In: Trouw, 21-01-2006
  5. J.R. Harris, Het misverstand opvoeding, Amsterdam (1999).
  6. A. Staartjes, Aarts vader, Amsterdam (2005).