Fransciscus van Assisi
Begin oktober 2005 overleed Theo Zweerman (geboren 1931), jarenlang hoogleraar filosofie en fransciscaanse spiritualiteit aan de Katholieke Theologische Universiteit in Utrecht. Sinds de zomer van 2000 had hij kanker. Toen ik hem voor Wapenveld eind 2001 interviewde, hoopte hij nog wat tijd te krijgen om over Franciscus te publiceren. ‘Ik heb iets ontvangen dat ik ervaar als gave en dat mag ik niet voor mij zelf houden, dat moet ik doorgeven. Met name een boek over Franciscus waarin ik zijn spiritualiteit voor vandaag vruchtbaar probeer te maken, wil ik nog graag schrijven’. Dat boek is er dus gekomen.[1]
Zweerman is zijn leven lang met Franciscus (1181–1226) bezig geweest. Hij heeft laten zien dat Franciscus weliswaar geen theoloog en filosoof was, maar daarom niet minder in staat was teksten te schrijven die zorgvuldig gecomponeerd zijn. In zijn – eveneens samen met de claris Edith van den Goorbergh geschreven – grote studie Was getekend. Franciscus van Assisi (1998) blijkt uit nauwgezette analyse dat in de ogenschijnlijk eenvoudige teksten allerlei verwijzingen en samenhangen te bespeuren zijn, ontstaan door Franciscus’ meditatieve omgang met de Schrift. Getallensymboliek was hem bijvoorbeeld niet vreemd. ‘Franciscus wilde met de in zijn teksten ingeweven getallen natuurlijk iets doorgeven. Twee jaar voor zijn sterven ontving hij een visioen van de Gekruisigde, met vleugels. Zoals in het visioen van Jesaja. Hij kijkt Franciscus aan met een zeer liefdevolle blik. Franciscus schrijft dan op een stukje perkament een lofzang tot God; dat handschrift wordt in Assisi nog steeds bewaard. In die lofzang staat een groep van 24 aanroepingen. Wat betekent dat? 24 is 6 x 4. Vier was voor hem het getal van de ruimte en zes het getal van Gods Geest die aan het werk is. Denk aan de zes scheppingsdagen. Of hij gebruikt het getal 28. Dat was bij Beda al het getal van de kerk. Het visioen duidde op Christus, verbonden met zijn kerk, zijn lichaam. Als gekruisigde en verrezene leeft hij mee met zijn kerk. Zoals Jezus tegen Paulus zegt: Waarom vervolg je mij? Dat Franciscus sommige ervaringen niet rechtstreeks wilde zeggen, duidt er op dat het te teer, te intiem is geweest wat hij gezien heeft. Maar hij geeft het wel door voor de goede verstaander.’
In deze laatste bundel van Zweerman komen beurtelings een aantal centrale teksten van Franciscus aan bod en interpretaties van zijn belangrijkste motieven. De teksten zijn onder andere het preekschema uit de Regel voor de orde van franciscanen zoals die in 1221 werd geformuleerd, het Zonnelied zoals Franciscus dat schreef in de periode voor zijn sterven, na een periode van geestelijke inzinking, de brief aan de heersers en zijn testament.
Danken, dragen en dienen zijn de kernwoorden die Zweerman bij Franciscus ziet oplichten. Ze staan tegenover heerszucht, hebzucht en eerzucht, woorden die weer verband houden met zichzelf verheffen en zich toe-eigenen. Danken hangt samen met geloven, loven en teruggeven. Dragen hangt samen met boete doen en geduld oefenen. Zweerman heeft veel gevoel voor taal en keert deze woorden om en om. Hij heeft een diep besef van de menselijke breekbaarheid en wankelbaarheid. Cultuur is een poging om met de fundamentele menselijke kwetsbaarheid in het reine te komen. Wanneer cultuur echter niet meer gevoed wordt uit het geheim van Christus, ligt verharding en afscherming op de loer. Dan gaat de ene mens zich verheffen boven de andere. Franciscus zag dat in zijn tijd van economische en culturele vooruitgang om zich heen gebeuren. Franciscus deed hier zelf als zoon van een koopman ook aan mee. Maar, zoals hij in zijn testament getuigt, de Heer bracht hem tussen de melaatsen en hij kwam tot bekering. Vanaf dat moment heeft hij zich radicaal op Jezus Christus georiënteerd.
Als wij God eren en loven dan geven wij Hem terug wat Hij ons gegeven heeft, het vermogen tot liefhebben en hoogachten. God is niet zozeer de grote bezitter, als wel de gever bij uitstek. Als wij Hem loven dan weerspiegelen we daarin Zijn beeld. Op dit punt citeert Zweerman Luther: ‘Lof is niets anders dan de weldaden die je van God hebt ontvangen erkennen, en ze niet aan onszelf, maar alleen aan Hem toeschrijven en wider heymtragen’. Volgens Zweerman hebben Franciscus en Luther beiden ‘de daad van thuisbrengen geplaatst in een gelovig zicht op de bestaanssituatie van de mens: wat wij voor alles nodig hebben, is thuisgebracht te worden’.
Naast danken is dragen een kernwoord bij Franciscus. Het hangt samen met geduld en nederigheid. Franciscus was zelf een driftig mannetje. Hij wist wat toorn en opwinding waren. Dragen heeft voor hem te maken met het verduren door Jezus Christus van zijn lijden, van het op je nemen van angst, smaad en vervolging, het ondergaan van straf voor schuld die men zichzelf berokkend heeft en het dragen of hoog houden van de naaste in diens broosheid. In een beroemd verhaal zegt Franciscus dat dat de ware vreugde is, als hij koud en nat aankloppend bij de poort van een verblijf van zijn medebroeders wordt doorgestuurd en dan zijn geduld bewaard en zich niet opwindt. Belijden en lijden hangen samen. ‘Iedere daad van eerlijk geloof – ook bij Franciscus – moet vroeg of laat bevochten worden op de angst die geworteld is in onze ervaring van eindigheid en schuld.’ Franciscus kende de aanvechting. Dragen kan iets van berusting krijgen. Daarom is het goed dat dragen ook betekent gedragen worden. ‘Franciscus haalt voor iedereen het incasseren van wat zwaar is weg uit de sfeer, waarin dit vanzelfsprekend gelijkgesteld wordt met torsen en zeulen. Of, als het daar onvermijdelijk toch op neerkomt, ziet hij ‘dragen’ eerst en vooral als kracht om dat wat onontkoombaar is op zich te nemen.’
Zweerman weeft in zijn boek steeds verwijzingen naar onze tijd. Hoe kan iemand diep uit de Middeleeuwen voor ons mensen van na de Verlichting nog betekenis hebben? Hij doet dat door te wijzen op de eenzijdigheden van het mensbeeld van de Verlichting. Hoe autonoom zijn we eigenlijk? Is de moderne autonomie op een bepaalde manier toch ook niet uitgelopen op gebondenheid? Belangrijk vindt Zweerman, en daar eindigt hij zijn studie mee, om ‘God te vragen om een ‘tweede naïviteit’. En deze niet als terugval in een infantiel gedrag, maar eerder als de eenvoud die onze hectische en eigengereide manier van leven juist te boven gaat. Deze naïviteit zou heel goed een tweede schroom kunnen heten. Die schroom, die alle achteloosheid beschaamt, behoort wezenlijk tot de nalatenschap van Franciscus. Want ‘Schroom’ is, net als ‘Nederigheid’ en ‘Armoede’, een andere naam voor het door hem bevroede geheim van God’.
Deze afsluiting ligt in de lijn van de gedachte die hij in 1998 ontvouwde in zijn afscheidscollege over de vreze des Heren. De vreze des Heren slaat niet alleen op het ontzag van mensen voor God maar kan ook, andersom, duiden op de schroom van God tegenover de mens. Bij Franciscus zijn beide perspectieven te vinden. Enerzijds kon hij stellen, in lijn met de grote profeten, dat ‘geen mens waardig is U te noemen’. ‘Maar op enkele plaatsen in zijn geschriften draait Franciscus echter als het ware de blikrichting om en spreekt hij over de ‘vreze Gods’ of over de ‘vreze van de Heer’, in de zin van de schroom die God tegenover de mens heeft.’ Juist in deze schroom tegenover God, maar ook tegenover elkaar, ligt het geheim van het radicaal andere en kwetsbare dat hooggeacht en geëerd wil worden.
Volgens Augustinus zijn in de geschiedenis twee fundamentele krachten werkzaam, de amor sui en de amor Dei. Niet te gewaagd is om te zeggen dat in onze tijd de amor sui weinig tegenkrachten ontmoet. De stem van Franciscus wordt echter nog steeds gehoord en die inspireert dwars door de kerkgrenzen heen tot de amor Dei. Zoals Zweerman aangaf dankbaar te zijn in Utrecht via mensen als De Knijff Noordmans te hebben ontdekt, mogen we hem dankbaar zijn dat hij ons Franciscus nabij heeft gebracht. Er is een wolk van getuigen.
- Valkhof Pers, Nijmegen, 2003, 260 pag., ISBN 9056251570, € 17,50