‘Licht uit licht én duisternis’

‘… want al wat aan de dag komt, is licht’ (Efesiërs 5 vers 13b)
Vroeger en nu. Zo typeert het Nieuwe Testament, en vooral Paulus, het christelijke leven. 'Jullie waren vroeger duisternis, maar nu zijn jullie licht in de Here'. 'Vroeger' - dat is het leven in het heidendom, onder het machtsbereik van de afgoden, in de morele orde van de Grieks-Romeinse cultuur. 'Nu' - dat is het leven als navolgers van God en geliefde kinderen in de gemeente, het Lichaam van Christus, onder het machtsbereik van de God van Israël en van de Geest van Christus. 'Vroeger' en 'nu', dat zijn twee sferen, twee machtsbereiken met tweeërlei geest.

Daartussen zit de Doop. Op dat moment, toen jullie gedoopt werden, ging ‘vroeger’ met Christus onder in zijn dood voor ons. En op het moment dat jullie uit het doopwater opstonden ging het ‘nu’ voor jullie open. Met Christus thans ‘licht in de Here’. ‘Vroeger waart gij duisternis, maar thans zijt gij licht in de Here’. ‘Wandelt als kinderen van het licht’. Dat laatste is niet vanzelfsprekend. Daarom staat het er als bevel, aansporing. Het christelijke leven is strijd. Maar wie met volharding ‘wandelt in het licht’, groeit in waarachtig menszijn. Want al wat aan de dag komt, is ...licht!

Beestjes in de wasbak

Wanneer ik deze passage uit de Efesiërsbrief lees, komen twee vakantiebeelden bij mij boven. Ik begin met een herinnering van jaren geleden. Mijn vrouw en ik gingen een weekje naar Parijs. We waren pas getrouwd en hadden weinig geld. Dus huurden we een zo goedkoop mogelijke hotelkamer in Quartier Latin. Elke avond wanneer we in het donker ‘thuiskwamen’ en op de hotelkamer het licht aandeden, zagen we de beestjes in de wasbak wegschieten, het riool in. Niet zo’n fris beeld. Aan dat beeld moet ik denken wanneer Paulus, en voor hem Jezus zelf bij monde van de evangelist Johannes (Johannes 3 vers 19-21), spreken over het leven ‘vroeger’. ‘Vroeger’ waren jullie duisternis.
Lees er niet overheen: er staat niet ‘in’ de duisternis. Dat is ook waar. We leefden ‘in de duisternis’, maar die was ons eigen geworden. We deelden erin. ‘Jullie waren kinderen van de ongehoorzaamheid’ (vers 6). De duisternis was de sfeer waarin je ademde, een geest die je eigen was. Jullie hadden de duisternis lief, liever zelfs dan het licht, zegt Jezus in Johannes 3. Dat is kras gezegd. Wellicht zijn deze tonen ons van jongsaf aan vertrouwd. Toch blijft het mij tegen de haren in strijken. Het kost moeite om het toe te laten als waarheid over ons leven. We weten het ergens wel. Als we de symptomen meemaken, zeggen we het ook. ‘Het gaat ‘van kwaad tot erger’. Dat is een staande uitdrukking. Die heeft in onze taal geen equivalent in ‘van goed tot beter’. Kwaad ligt ons mensen dichterbij dan ‘goed’. Onze natuurlijke driften van zelfbehoud, eigenbelang, versterken de kracht van het kwaad. Je moet wel oogkleppen op hebben wil je de tekenen daarvan niet om je heen zien. En je moet wel heel weinig zelfinzicht hebben om die krachten niet ook in jezelf te herkennen. Maar dat het ‘ons eigen is om de duisternis liever te hebben dan het licht’? Dat wij ‘van nature geneigd zijn tot alle kwaad’ en niet maar alleen tot kattenkwaad? Dat is een drempel. Die drempel kom je geestelijk alleen over, wanneer je de drempel van de kerk over stapt. Wanneer het Licht der wereld over ons opgaat, wordt ons helder hoe diep het duister is, en hoe diep het in ons zit. ‘Dit is het oordeel dat het licht in de wereld is gekomen en de mensen de duisternis liever gehad hebben dan het licht, want hun werken waren boos’. Zo zegt Johannes 3 het in krachtige bewoordingen. Kwaad is een macht. Boze werken verstrikken je. Het kwaad wordt een sfeer waarin je leeft, en waarin wij mensen vluchten op het moment dat het Licht opgaat.
Beestjes in de wasbak. Een goor beeld. Het leven is helaas niet altijd zo fris. In de kerk willen daar niet voor wegduiken. En in de kerk wordt ons gezegd dat we er ook niet voor weg hoeven te duiken.

Zonnebloemen in de Provence

Dan mijn tweede vakantieherinnering. We komen er graag, in de Provence, in juni/juli. Elke keer verwondert ons de schoonheid van de velden vol zonnebloemen. Hoe meer zon, hoe dieper geel. En allemaal met de bloem reikhalzend gericht op de zon, het licht.
Aan dat beeld moet ik denken wanneer ik Paulus volg wanneer die spreekt over ons ‘nu’. ‘Thans zijt gij licht in de Here’ (vers 8) En nu geldt hetzelfde als daarstraks. Wij zijn niet alleen ‘in’ het licht. ‘Jullie zijn licht’ – in de Here. ‘Wandelt als kinderen van het licht’. Dan wordt het leven meer en meer zelf licht. De vrucht van het licht – en dat is Christus, in wie wij gedoopt zijn – is immers louter goedheid, rechtvaardigheid en waarheid. Wandelend in het licht wordt ons leven ‘licht’: goed, rechtvaardig en waar. ‘Transparant’, zouden wij nu zeggen. Dat is de betekenis van het Griekse woord voor ‘waarheid’: er ligt geen verhulling meer omheen. Verhulling en heimelijkheid kenmerken het leven van de kinderen van de duisternis. Die duiken weg wanneer het Licht over hen opgaat. Kinderen van het licht strekken zich juist uit naar het licht.

Wandelen – toetsen – ontmaskeren

Met drie kernwoorden omschrijft de apostel hoe dat werkt. Wandelen, dat is het eerste. ‘Wandelt als kinderen van het licht’. In dat beeld zit heel veel ontspanning. Het licht is er. Dat hoeven wij niet aan te doen. Christus leeft. Door zijn Geest is Hij bij ons en woont Hij in ons. Wandelt in dit licht dat Christus is!, zo roept de apostel ons op. Daar is het goed toeven. De vrucht van het licht is immers: goedheid, gerechtigheid en waarheid.
We horen de echo van het bekende Micha 6 vers 8: ‘Wat vraagt de HERE van u? Niet anders dan recht te doen, getrouwheid (= waarheid) lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uw God’. Jezus Christus is de vervulling van dit Woord. Bij Hem is transparantie, bij Hem komt een mens terecht. Bij Hem is het goed. De apostel moedigt ons aan ons dagelijks te begeven in de omgeving van Christus en in de sfeer van zijn werkzame aanwezigheid. Christen-zijn is niet allereerst heel veel doen, maar ‘zijn’, verkeren met Christus, zijn woord, de vervulling van de Thora. ‘Wandelen met God’, waarvoor Henoch in de bijbel model staat. (Genesis 5 vers 26). Dan bloeit het leven op, wordt het goed, rechtvaardig, transparant.
Wandelen en toetsen, Dat is het tweede. Het leven staat niet stil. Het wordt na de zondag altijd weer maandag. Na het moment van de doop kan de woestijn volgen. Er komt veel op onze weg – mensen, gebeurtenissen, kansen en bedreigingen, uitdagingen en verleidingen. Wij komen voor keuzen te staan. Toets wat de Here welbehagelijk is. Toetsen, onderscheiden waar het op aan komt. We horen dit woord vaker in het Nieuwe Testament. Toets/onderzoekt alle dingen en behoudt het goede. Er zit een grote royaliteit in het Nieuwe Testament als het gaat om het leven van de gelovige in deze wereld. Paulus is niet benepen. Hoe zou dat ook kunnen als kinderen van het licht. Sta in de vrijheid. Alles is ons geoorloofd, maar niet alles bouwt op (1 Corinthiërs 10 vers 23). Toets wat de Here welbehagelijk is. Wat verdraagt zich met de goedheid van Christus? Wat is rechtvaardig zoals ik dat bij Hem leer, zie en leef? Is mijn omgang met deze mens transparant? Dient deze keuze die ik wil maken de waarheid? Kortom: ben ik transparant in mijn wandel nu? Belemmert of bevordert deze of die keuze de groei van de vrucht van het licht?
Wandelen, toetsen en ontmaskeren, Dat is het derde. ‘En neemt geen deel aan de onvruchtbare werken der duisternis, maar ontmasker ze veeleer, want het is zelf schandelijk om te noemen wat heimelijk door hen wordt verricht’. Paulus heeft kennelijk mensen en situaties voor ogen in de omringende leefwereld of misschien ook binnen de gemeente. In het begin van het tekstgedeelte noemt hij een aantal zaken bij de naam: hoererij, allerlei onreinheid, hebzucht, zotte en losse taal, afgodendienst. Het zijn eigenlijk altijd variaties op het zelfde. De zonde lijkt in eerste instantie spannend en mooi. In wezen is het leven in de zonde dodelijk saai. En vooral onvruchtbaar. Zonde slaat het leven met onvruchtbaarheid: zij belemmert goedheid, gerechtigheid en waarheid. Zij belemmert het leven in de vreugde der wet. En waar je dat opmerkt, benoem dat, zo zegt de apostel.

Het opgeheven vingertje?

Laat het niet zieken. Noem het bij de naam. Is dit een oproep tot christelijke betweterij? Verschijnt hier het spreekwoordelijk geworden ‘opgeheven vingertje’? Dat gevaar ligt altijd op de loer. En daar kunnen mensen geweldig op afknappen: op moralistische christenen. Daar zijn velen op afgeknapt. Velen – de meesten van hen zijn 50+ – zijn bijna niet meer in staat nog onbevangen en zonder argwaan het evangelie te horen.
Het opgeheven vingertje blijft weg, wanneer het het licht is, wanneer het Christus is die ontmaskert. Wanneer mensen dát voelen. Wanneer mensen voelen dat het goed is om het te laten gebeuren. Dat het goed is wanneer de heimelijkheid uit hun leven en de onvruchtbaarheid van hun bestaan aan het licht kunnen komen. Dat dat een heilzaam proces is.
Dat hoor ik in die intrigerende afsluitende woorden van Paulus in zijn betoog. Maar als dat alles door het licht ontmaskerd wordt, komt het aan de dag: want ‘al wat aan de dag komt, is licht’. Wat de moralist aan het licht brengt, is duisternis. Daar is hij ook op gericht. De moralist ‘stelt dingen aan de kaak’ en ‘pint mensen daarop vast’. Christus is geen moralist, en het evangelie pint ons niet vast op onze duisternis. Integendeel. Wanneer wat duisternis is in mij, door het licht – door Christus, door de prediking van de rechtvaardiging van de goddeloze – ontmaskerd wordt en bij de naam genoemd, dan komt het aan de dag. Dat is bevrijdend. Dat zet ons niet vast. Dat zet ons in beweging. ‘Al wat aan de dag komt is licht!’
Zo heeft Paulus het bij Damascus bij zijn bekering zelf ervaren.

Pijnlijk en heilzaam

Leven is sterven en opstaan. Leven is – ook – een leven lang geboortepijn. Wij leven tussen ‘vroeger’ en ‘nu’. Beide sferen zijn om ons heen, ademen wij in. Er zijn tijden dat wij weer op dat snijvlak balanceren van ‘vroeger’ en ‘nu’. Er zijn tijden dat ‘vroeger’ ons weer te sterk dreigt te worden. ‘Laat je niet door drogredenen misleiden’. De drogreden bijvoorbeeld dat ‘vroeger’ echt voorbij zou zijn. Dat is een drogreden. Het doet geen recht aan het leven zoals het is coram deo. Het is telkens weer pijnlijk voor ons mensen om bepaald te worden bij wat onvruchtbaar is in ons leven. Door het licht – van Christus, van de Geest der waarheid, die transparant maakt – opnieuw en nog weer dieper ontdekken wat niet heilzaam is in mijn leven, maar heimelijk gedoe. Aan de dag laten komen wat niet goed is en niet goed gaat. Wat dient de gerechtigheid niet? Waar ben ik niet meer transparant voor God en de ander. Dat aan de dag laten komen door het in het licht te laten ontmaskeren, dat is pijnlijk. De dingen worden bij de naam genoemd. Dat leidt tot inkeer, schuldbelijdenis, omkeer. Christenen groeien allereerst naar de diepte. Zoals sterke bomen een diep wortelstelsel hebben.
Maar wat zegt Paulus dan? ‘Al wat aan de dag komt, is licht’.
Van zo’n proces worden wij meer mens, rijker en rijper mens. Wandelend in het licht, toetsend wat bij het licht hoort en steeds meer transparant, open en oprecht levend, leren wij aan het leven. Beter gezegd: dan groeien wij aan het leven naar onze bestemming toe.

Zoals de zonnebloemen op het veld zich richten naar de zon. Hoe meer in het licht, hoe dieper het geel. Daarom heet het: ‘Ontwaak gij die slaapt, en sta op uit de doden en Christus zal over u lichten’. Dan wordt het leven – als vanzelf – goed.

Dr. H. de Leede (1950) is rector van het theologisch seminarium Hydepark van de Protestantse Kerk in Nederland en redacteur van Wapenveld.