Extreem luid & ongelooflijk dichtbij
Het is een vreemde ervaring. Plotseling realiseerde ik me tijdens het lezen van de jongste pennenvrucht van Jonathan Safran Foer [1], dat ik voor het eerst literatuur van een leeftijdsgenoot las. Tot dusver waren het grote literaire helden, uit een nabij of wat verder verleden, uit Rusland, Hongarije of Israël – maar altijd van een andere generatie dan de mijne. En dan lees je op de binnenflap: ‘Jonathan Safran Foer (1977) studeerde filosofie aan Princeton.’ Met een schok dringt het tot je door: je eigen generatie komt op, verovert de literaire podia, krijgt lovende recensies in de New York Review of Books. Het maakte me opeens nieuwsgierig: zou Foer mijn levenservaring beter weten uit te drukken dan, pakweg, Amos Oz of Imre Kertész? Zou deze literatuur ‘ongelooflijk dichtbij’ kunnen komen?
Het lezen van dit boek is een sensatie. De thematiek is loodzwaar: de verwerking van het drama van 9/11, dat op slag de wereldpolitiek van richting deed veranderen. De stijl is echter vederlicht: een vroegrijp jochie van negen jaar probeert het verlies van zijn vader, die in een van de Twin Towers was, te verwerken. Dat gebeurt in een humoristische stijl, die steeds weer een glimlach op je gelaat tovert, ook als emoties als verdriet en woede nabij liggen. Het doet daarmee denken aan de bijzondere film van Roberto Benigni, La vita è bella, waarin dat andere drama, de holocaust, met een even lichte toets wordt geschetst. Natuurlijk hebben rapporten, onderzoeken en documentaires over deze tragedies hun waarde en zijn ze bitter noodzakelijk. Toch is het deze literaire verwerkingsvorm, de lichte omgang met het zware verleden, dat het ‘extreem luid & ongelooflijk dichtbij’ brengt.
Maar eerst het verhaal, dat mag er ook wezen. In de beste Amerikaans-joodse verteltraditie, van schrijvers als Bernard Malamud en Philip Roth, weet Foer wat het is om een spannend, meeslepend verhaal te schrijven. We maken kennis met Oskar Schell, zoon van een vader die op 9/11 stierf, kleinzoon van een verdwenen grootvader. Alle drie de generaties spelen een rol in deze roman, hoewel de middelste slechts vanuit het perspectief van de beide andere wordt bekeken. Oskar is, volgens het visitekaartje dat hij gretig rondstrooit, ‘uitvinder, sieradenontwerper, amateur-entomoloog, francofiel, veganist, origamist, pacifist, slagwerker, amateur-astronoom, computerdeskundige, amateur-archeoloog, verzamelaar van: zeldzame munten, vlinders die een natuurlijke dood zijn gestorven, miniatuurcactussen, Beatles-memorabilia, halfedelstenen en nog veel meer.’ Geen gewone jongen van negen dus.
Dat blijkt ook uit de manier waarop hij zijn vaders dood probeert te verwerken. De laatste telefoontjes van zijn vader uit een van de Twin Towers, die hij als enige hoort, verzwijgt hij voor zijn moeder en oma. Ook gaat hij alleen op stap om het laatste raadsel dat zijn vader hem achterliet op te lossen: een sleutel in een envelop met ‘Black’ erop, verborgen in een vaas. Met zijn tamboerijn gaat hij op stap om alle Blacks uit New York op te zoeken, in de hoop achter het raadsel te komen.
De parallel met de trommelende Oskarchen uit Die Blechtrommel van Günther Grass is te duidelijk om niet op te vallen. Dat is niet toevallig. Het Duitsland in oorlogstijd speelt namelijk ook in Foers boek een belangrijke rol. De grootmoeder en verdwenen grootvader komen namelijk uit Dresden, het gebombardeerde Dresden. Beiden hebben de Bombenkrieg ternauwernood weten te overleven, in tegenstelling tot de zus van de oma, de (eerste) geliefde van de grootvader. Via brieven van de grootouders komen we achter de verschrikkingen van Dresden 1945. Via een spreekbeurt van Oskar komt daar nog een derde oorlogscatastrofe bij: de atoombom op Hirosjima. Drie steden, drie catastrofes, driemaal menselijk leed. Dat is wat Foer wil laten zien. Politiek is volkomen afwezig. Niets is er te lezen over Al-Qaeda en ‘the war on terror’, over Nazi-Duitsland en geallieerde piloten of over Japan en de atoombomvlucht. Het gaat om de gevolgen die zulke grote catastrofes op de mensen hebben die slachtoffer worden, de burgers die van buiten het conflict naar binnen worden getrokken. Over goed en kwaad laat Foer zich niet uit, morele oordelen blijven achterwege, het leed trekt hij zich echter aan. Lijden is universeel en tekent mensenlevens, van jongeren en ouderen – dat lijkt Foer in ieder geval te zeggen.
Maar er is misschien nog wel meer. Evenwicht speelt in dit boek een belangrijke rol. Alles lijkt zijn tegendeel op te roepen. Oskar noemt zich ‘uitvinder’ en wordt gefascineerd door spannende, grote uitvindingen. Tegelijk zijn het óók die uitvindingen die tot immense vernietiging leiden, zoals de uitvinding van de atoombom Hirosjima mogelijk maakte. Oskars grootouders hadden hun huis verdeeld in ‘Iets’- en ‘Niets’-plekken, plaatsen waar je geacht werd zichtbaar, dan wel onzichtbaar te zijn. De grootvader – die aan het einde van het boek in hoogsteigen persoon opduikt – blijkt sprakeloos te zijn door de ellende van het leven en heeft daarom op zijn handen de woorden ‘ja’ en ‘nee’ laten tatoeëren, om zo communicatie te vergemakkelijken. Telkens weer twee kanten die nauw met elkaar verbonden zijn. Een gemakkelijke keus is er niet, ieder moet zelf telkens opnieuw zijn positie bepalen. Vaak zal daarbij in het tegendeel een deel van de oplossing liggen. Misschien is het ook wel daarom dat Foer tragiek te lijf gaat met humor.
Extreem luid & ongelooflijk dichtbij is een experimentele roman. De drie vertelpersonen, Oskar en zijn beide grootouders, hebben ieder hun eigen stijl. Daarnaast worden brieven, visitekaartjes, cijfercodes, blanke pagina’s, kleuren en andere typografische middelen ingezet, wat een gevarieerd palet creëert van stijlen. Ook foto’s spelen een belangrijke rol. Deels illustreren ze het verhaal, maar evenzeer vertellen ze hun eigen verhaal – of nodigen ze de lezer uit om zelf mee te denken. De laatste pagina’s zijn het sprekendst. Het is een serie foto’s van iemand die springt uit een van de Twin Towers, vlak voordat deze instort. Het zou de vader van Oskar kunnen zijn. De foto’s zijn echter in omgekeerde volgorde geplaatst en wie ze snel door zijn handen laat glijden ziet de man vanuit de lucht weer teruggaan naar de toren. Alsof 9/11 nooit heeft plaatsgehad. Een betere illustratie van wat Oskar in het hele boek najaagt is er niet: hij wil zijn vader niet loslaten, maar opnieuw tot leven wekken.
Is Foers humor ongepast? Dat is wel de reactie van sommige Amerikaanse recensenten. Volgens hen leent de tragedie van Ground Zero zich niet voor humor en voor een lichte toets. Toch is het maar de vraag of zij gelijk hebben. Iedere literaire verwerking van een catastrofe neemt afstand tot de gebeurtenis zelf en zoekt naar een instrument om zich zinvol te verhouden tot de gebeurtenis. Als Foer iets in dit boek laat zien, dan is het wel dat ‘humor’ een heel effectief middel kan zijn om de gevolgen van een tragedie te laten zien. Het is de kleine, veel te slimme Oskar die in het verlies van zijn vader het verlies van alle slachtoffers dichterbij brengt. Dat gebeurt niet met grote woorden, ferme veroordelingen en heftige emoties, maar via het individu, op afstand en met een glimlach. Misschien schuilt daarin wel het eigene van Foers generatie – die ook de mijne is.
Het postmoderne besef dat grote woorden weinig helpen, ja, zelfs gevaarlijk kunnen zijn, doortrekt dit boek. Het is het individu dat zelf zijn zoektocht moet voltooien en zelf de last van de catastrofe moet zien te dragen. Een last die ook nog eens verdraaid veel lijkt op die van de slachtoffers van andere catastrofes, uit andere tijden en in andere plaatsen. Morele keuzes daarbij blijven achterwege, niet omdat die niet belangrijk zouden zijn, maar omdat ieder die zelf moet invullen. En zich daarbij moet realiseren wat de gevolgen van die keuzes kunnen zijn, want het tegendeel is altijd dichtbij. In het verlengde van het leven ligt immers de dood. Maar… de dood heeft op haar beurt weer het leven als tegendeel. Dat is toch op zijn minst de suggestie die de laatste fotopagina’s achterlaten.
Is Jonathan Safran Foer me nu dichter genaderd dan schrijvers van eerdere generaties? Dat is wellicht teveel gezegd. Ervaringen die uitstijgen boven het daagse patroon, ervaringen van verwondering of transcendentie, geeft Foer geen stem. Daarvoor is binnen zijn domein geen ruimte. Wat er echter overblijft, is wel degelijk een feest van herkenning. De bewogenheid met het leed, de glimlach, het belang van de individuele keuze: het is een combinatie die bij veel generatiegenoten terugkeert. Foer verwoordt dat op een magistrale wijze. 1977 is een mooie jaargang. Ik hoop dat we er meer van gaan horen.
- Extremely Loud & Incredibly Close; vertaald door Gerda Baardman en Tjadine Steeman, Ambo/Manteau, Amsterdam/Antwerpen, 2006 (10e druk), 346 pag., ISBN 9076341559, €19,95