Stemmen op schrift

Geschiedenis van de Nederlandse literatuur vanaf het begin tot 1300
Frits van Oostrom

Stemmen is hot. Programma’s als Idols, Big Brother, het Songfestival en Dancing with the Stars laten kijkers massaal beslissen over het lot van de kandidaten. Ook elke zichzelf respecterende krantensite heeft dagelijks een poll uitstaan waarop bezoekers hun stem kunnen uitbrengen. Zelfs ons cultureel erfgoed ontkomt niet aan de stemhype, zoals de verkiezing van de Grootste Nederlander twee jaar geleden liet zien. Maar het kan nog gekker: op de site canonvannederland.nl kan elke Nederlander meebeslissen over wat volgens hem of haar in de canon van ons culturele verleden moet worden opgenomen. De site is een initiatief van de commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon die minister Van der Hoeven op 1 september 2005 in het leven riep. De geboden mogelijkheid om als Nederlander zelf mee te beslissen over die te vormen canon herinnerde mij aan een vraag die ik laatst een vakgenoot hoorde stellen: is het mogelijk dat een cultuur beslist zich níet te bekommeren om haar verleden? De voorzitter van genoemde canoncommissie, Frits van Oostrom, moet dit een horrorscenario schijnen. De bekende mediëvist doet in zijn pas verschenen literatuurgeschiedenis een poging om – ik parafraseer zijn woorden – als hoeder van het patrimonium onze oudste teksten te redden van een verdrinkingsdood in vergetelheid. In tegenstelling tot internetpolls en sms-verkiezingen heeft hij zich daarbij gewend tot een uiterst conventionele methode: Stemmen op schrift.[1]
Dat betekent overigens niet dat de auteur de hedendaagse media buiten de deur heeft gehouden. In tegendeel, zou ik zeggen, ik ken vrijwel geen enkel boek dat zich zo uitgebreid ondersteund en gedocumenteerd weet in de digitale wereld. Was er ook anders te verwachten van de auctor intellectualis van prachtige sites als literatuurgeschiedenis.nl en bijbelencultuur.nl? Naast het boek functioneert bijvoorbeeld een volledige website (stemmenopschrift.nl) waar de lezer zich kan informeren over allerlei aspecten van het werk. Zo kun je daar een blik in de schrijfkeuken werpen en de wordingsgeschiedenis van een episode volgen – en je realiseren dat de grootste schrijvers hun teksten ook niet in één keer op papier zetten...
Stemmen op schrift vormt het eerste deel van de nieuw te schrijven geschiedenis van de Nederlandse literatuur, die uiteindelijk zeven delen moet gaan tellen. Het laatste deel, Altijd weer vogels die nesten beginnen door Hugo Brems, is eveneens voltooid en op 23 februari jongstleden kregen prinses Mathilde en prinses Máxima in de Grote Kerk van Breda tijdens een feestelijke bijeenkomst beide delen door hun auteurs aangeboden. Met die nieuwe literatuurgeschiedenis is gekozen voor een functionele aanpak. De literatuurgeschiedenis zal de boeken en auteurs niet geïsoleerd behandelen, maar ze in hun context bekijken, in de omgeving, de maatschappij waarin de literatuur functioneert. Deze methode sluit naadloos aan bij de contextgerichte onderzoeksstijl die Van Oostrom binnen de medioneerlandistiek al jaren hanteert en propageert. Stemmen op schrift biedt dan ook niet alleen een ‘Geschiedenis van de Nederlandse literatuur vanaf het begin tot 1300’ – het schetst een vergane wereld en tijd waarin die literatuur vorm kreeg.
Het boek start met de moederschoot van de Nederlandse literatuur: het Latijn. Tot aan de elfde eeuw vonden alleen stemmen in deze taal hun schriftelijke neerslag in boeken en teksten. Maar toch klinkt de volkstaal soms al vaag door de Latijnse boventoon heen. Met ‘Hebban olla vogala’ meldt zich omstreeks 1100 dan eindelijk de ‘eerste voluit literaire tekst in de Nederlandse taal’. Maar een echte literatuur ontvouwt zich pas bij de persoon van Hendrik van Veldeke. Een hoofdstuk lang laat Van Oostrom de Maaslandse nestor en zijn Umwelt aan het woord, waarna ‘Het grote verhaal’ ten tonele treedt. Een keur aan bekende en onbekende, binnen- en buitenlandse, goed en minder goed gelukte ridderverhalen passeren de revue, in het archetype van een tekstvorm die het tot op heden heeft overleefd: de roman. In vergelijking tot zijn voorgangers gunt Van Oostrom religieuze stemmen ook opvallend veel ruimte. Door een verruimde blik op Middeleeuwse ‘literatuur’ (alles wat géén juridische tekst heet) is het onderzoek naar geestelijke letterkunde in de laatste jaren haast geëxplodeerd en dat vindt zijn weerklank in het boek. Naast evergreen Hadewijch bespreekt Van Oostrom bijvoorbeeld een tamelijk onbekende Bijbelvertaling, het Luiks Diatessaron. Inmiddels ver in de dertiende eeuw gevorderd sluit Van Oostrom zijn boek af met twee oude bekenden: Willem en Jacob. Waar Willem ons uiteindelijk slechts één tekst naliet over sluwe Reynaert, voorzag Jacob van Maerlant de Nederlandse literatuur met een volledig oeuvre.
Wie het boek dan weer sluit en probeert te recapituleren wat hij heeft verwerkt, beseft welke enorme hoeveelheid gegevens is voorbijgetrokken en vraagt zich met stijgende verbazing af: wie heeft die geleverd? Misschien wel de enige man die dat heden ten dage kán doen – net als Veldeke ‘de juiste man op de juiste plaats op het juiste moment’. De geniale specialist, die gezegend met een elegante stijl, (middeleeuws?) vertellersbloed en feilloos gevoel voor structuur de lezer haast ademloos door 550 pagina’s en zeven eeuwen Middelnederlandse literatuurgeschiedenis weet te voeren. Hij maakte het boek tot een waar lezersfeest door zijn prachtige stijl vol verrassende beeldspraak (resten van een heiligenleven eindigen in een ‘martelaarsbestaan als doosje’) en neologismen (een Oudfriese wetstekst ‘beregelt’). In het begin doet die soms wat overdone aan (de overgang van p. 26/7 bevat in vrijwel elke zin een nieuw beeld), maar het boek vindt gaandeweg hierin een balans. Van Oostrom blijft zijn lezers boeien door in droge stukken subtiele humor te sprenkelen (alleen al de vermakelijke namenlijst op p. 75) en haast achteloos een graantje vakdiscussie mee te pikken, zonder ook maar ergens oppervlakkig te worden. Eigenlijk is het onbegrijpelijk dat iemand 550 pagina’s weet te vullen over de periode vóór 1300, waarin Middelnederlandse literaire stemmen hooguit een kamerkoortje vullen. Of leent deze periode zich juist bij uitstek voor zo’n groots verhaal, waar de schrijver ongeremd door al te harde feiten nog de mogelijkheid heeft zijn eigen verhaal te creëren? Dat dit valkuilen oplevert, blijkt op die plaatsen waar de auteur wel erg snel van mogelijkheid naar werkelijkheid stapt (bijv. p. 362).
In het verhaal over het Luiks Diatessaron vind ik Van Oostrom echt uit de bocht vliegen. Hij vertelt de lezer over de wilde speculaties die rond tekst en auteur al jaren de ronde doen. Ondanks dat Van Oostrom het spannend brengt, kreeg ik als lezer het ongemakkelijke gevoel dat er een sterk verhaal werd opgedist en drong de venijnige vraag zich op: why are you telling me this? Verraadt het uitzonderlijk gebruik van twee uitroeptekens binnen drie pagina’s wellicht zijn drijfveer: de persoonlijke affiniteit die hij ontegenzeglijk voor zijn dertiende-eeuwse ‘collega-schrijver’ voelt? Tevens werd ik wat moe van de onstuitbare stroom aan superlatieven die de schrijver hanteert: iets is het enige, het mooiste, het best bewaarde, het eerste in de volkstaal, etc. etc. Selecteert de meester op noviteiten en saillante details of probeert hij angstvallig door deze benamingen zijn keuzes te verantwoorden? Diezelfde vraag bekroop me bij het immer terugkerende rekenwerk, dat zijn trieste dieptepunt bereikt op p. 331 waar de auteur goocheltrucs loslaat om het aantal dieren te berekenen, die aan de productie van Middelnederlandse ridderromans hun aandeel leverden. Gelukkig heeft de auteur dat zelf in de gaten, als hij zijn activiteiten omschrijft als ‘getallenwichelarij’.
Een recensie van Stemmen op schrift kan echter niet anders dan eindigen in een laudatio. Het Nederlandse taalgebied mag intens dankbaar zijn voor deze auteur die tien jaar lang zijn gaven heeft willen wijden aan het behoud van onze oudste literaire schatten. Van Oostrom toont zich een gedreven schatbewaarder. Hopelijk houdt onze cultuur oog voor de rijkdom die het verleden haar biedt.

  1. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2006, 640 pag., ISBN 9035129644, € 39,95 (paperback); € 49,95 (gebonden)