De gapende leegte achter het succesvolle bestaan
De eerste honderd bladzijden van de roman Glamorama (1999) zijn overweldigend: een eindeloze stroom aan namen van bekende actrices, modellen, tv-sterren en andere celebreties wordt schijnbaar achteloos rondgestrooid. Ze staan op de uitnodigingslijst voor de opening van een nieuwe, hippe club in Manhattan. Victor Ward, de hoofdpersoon, werkt er samen met zijn baas Damien aan om het tot een onvergetelijk succes te maken. De beste bands, dj’s en dranken worden geregeld. En iedereen die er toe doet in het wereldje van glitter en glamour moet komen. Geschrapt van de lijst worden uiteraard degenen die op het moment niet lekker liggen in de scene, omdat ze in een verkeerde film hebben gespeeld of negatief in de bladen stonden.
Tijdens de opening moet er ook nog aan ‘goede doelen’ gedaan worden, niet omdat Victor en Damien nu zo begaan zijn met het lot van de Derde Wereld of met aidspatiëntjes. Het hoort er nu eenmaal bij, anders kom je zo harteloos over. De ‘goede doelen’ zijn echter gedegradeerd tot pr-stunt en volkomen in de greep van marketing. In een karakteristieke dialoog wordt het onderwerp opgeworpen:
“Victor, zouden we geen goed doel moeten hebben?’, vraagt JD (een medewerker, btw). ‘Bijvoorbeeld het broeikaseffect, of de Amazone? Iets. Maakt niet uit wat.’
‘Passé. Passé. Passé.’ Ik zwijg. (…) ‘Aids dan?’
‘Passé. Passé.’ ‘Borstkanker?’
‘O tof, te gek’, breng ik uit voor ik hem zachtjes een tik op zijn gezicht geef. (…)
‘Je snapt wel wat ik bedoel, Victor’, zegt JD. ‘Iets als ‘Geen geklungel met de jungle of –’
‘Hé, geen geklungel met míjn jungle, mietje.’ Ik overweeg het. ‘Een goed doel, hè? Omdat we dan’ – ik steek zonder erbij na te denken weer een sigaret op – ‘meer geld kunnen verdienen?’
‘En het leuk is voor de mensen’, brengt JD me in herinnering, terwijl hij aan een tatoeage van een Tarzannetje op zijn biceps krabt.’ [1]
Het leven van Ward draait om zien en gezien worden, het dragen van de nieuwste mode en elektronische snufjes en de gebruikelijke doses drugs en seks. Zijn taalgebruik is hip, bot, ruw en verwend en gelardeerd met citaten uit populaire songs. Hij draait mee in het wereldje en doet wat van hem wordt verwacht. Hij is een van die figuren waar tieners hun kamerwanden mee behangen. In feite is hij echter de ultieme conformist. Zijn identiteit is flinterdun, wat er achter de succesvolle façade zit, blijkt erg mager te zijn.
Dat blijkt wel als Ward, verward in complexe seksuele relaties, de kans om naar Europa te gaan met beide handen aangrijpt. Een mysterieuze man biedt hem aan om daar mee te gaan werken aan een film. De standplaatsen worden Londen en Parijs. Gaandeweg blijkt de filmcrew echter een dekmantel te vormen voor een harde terroristische groep die aanslagen pleegt op hotels en vliegtuigen. Voordat Ward doorheeft waar hij in beland is, zit hij al tot over zijn oren in het terreurnetwerk dat bestaat uit andere succesvolle sterren die afgeknapt zijn op het holle, materialistische bestaan.
Lege identiteit
Het zijn mensen die in de Westerse cultuur op een hoog voetstuk staan, de celebreties. Bret Easton Ellis laat echter zien dat er een grote leegte gaapt achter hun snelle, flitsende leven. De clubeigenaar Damien zegt het ook met zoveel woorden: ‘We verkopen mythen.’ [2] Niets is wat het lijkt; als mensen bedrogen willen worden, dan zullen ze dat ook. Juist dit decadente, oppervlakkige leven blijkt de perfecte dekmantel te zijn voor een terroristische organisatie. De reden is erin gelegen dat alle morele weerwerk ontbreekt. Als het leven alleen nog maar draait om een mooi lijf en goede recensies in de bladen, verkommert de binnenkant.
Er wordt veel gesproken in Glamorama, maar het is de vraag of er sprake is van echt contact. De gesprekken bewegen zich vooral op dagelijks niveau, steken niet dieper af. Hetzelfde geldt ook voor andere zaken: de personen die dit boek bevolken hebben wel seks met elkaar, maar van liefde is nauwelijks iets te bekennen. Komt dat ook niet omdat iedereen in dit boek een rol speelt? Iedereen probeert zo goed mogelijk de rol van succesvolle acteur of model te spelen, precies zoals verwacht wordt en in de hoop op die manier niet buiten het wereldje te vallen. Daardoor wordt de persoonlijke identiteit wel hol en leeg. Van authenticiteit is geen sprake. Veelzeggend is het dat Ward regelmatig wordt verward met iemand anders, dat hij op bijeenkomsten gesignaleerd zou zijn waar hij niet was, maar dit leidt niet tot noemenswaardige problemen. Ergens zijn al die acteurs inwisselbaar voor elkaar.
Schijn en werkelijkheid lopen sowieso continu in elkaar over. Wards verwarring of hij nu werkelijk in een film zit, of dat er iets anders gebeurt, wordt ook voor de lezer niet opgelost. Filmscript en terreurplan vloeien in elkaar over, waardoor het onduidelijk blijft of een ontploffing werkelijk plaatsvindt of geënsceneerd wordt. Voeg daar nog Wards voortdurende drugsgebruik bij, waardoor zijn bewustzijnsniveau ook niet normaal is en de verwarring is compleet. Easton Ellis stuit hiermee op het spanningsveld tussen determinisme en menselijke vrijheid. Op zijn minst suggereert hij dat het decadente westerse leven heel wat gedetermineerder is, en dus heel wat minder vrij, dan we voor waar willen houden. De media en modebazen bepalen uiteindelijk voor een aanzienlijk deel van de wereldbevolking hoe men moet denken en zich moet kleden om erbij te horen.
Moralist zonder moraal
Bret Easton Ellis heeft de naam provocerende romans af te leveren. Rond American Psycho (1991), dat naderhand door Roger Avery werd verfilmd, ontstond een grote literaire rel. Easton Ellis werd ervan beschuldigd het geweld dat hij beschrijft te verheerlijken en zo met zijn roman een kwalijke invloed te hebben op zijn lezers [3]. Ook Glamorama – dat naar verluidt in 2007 verfilmd gaat worden – maakte de nodige discussie los: nu was het de celebrity culture die hij tot voorwerp van zijn sociale satire maakte. Hij schetst een surrealistisch beeld van de wereld van de sterren. Dat doet hij van binnenuit. Het boek bestaat voor het grootste gedeelte uit dialogen, een alwetende verteller is er niet. Doordat hij zozeer in de huid van zijn personages kruipt, werd hij opnieuw beschuldigd geen afstand tot zijn onderwerp te nemen. Hij zou, zo luidt de kritiek, net zo leeg zijn als de celebrities die het boek bevolken [4].
Daar zit iets in. Easton Ellis maakt zelf volop deel uit van de wereld die hij beschrijft, hij is een spraakmakend lid van de New Yorkse jetset. Op school zat hij al in de klas bij de kinderen van de Hollywood-producers en acteurs. Hij is dus volop vertrouwd met de wereld die hij beschrijft. Zelf noemt hij zich een moralist die de leegte van de wereld waar hij in leeft wil beschrijven [5]. Dat is hem goed gelukt. Wat echter die leegte moet vullen, daar blijft Easton Ellis het antwoord schuldig op. Hij weet waar het fout gaat, maar een oplossing kan hij niet meer aanreiken. Hij is dus een moralist zonder moraal.
Het is een analyse waarbij ik regelmatig moest terugdenken aan wat de Amsterdamse godsdienstwijsgeer Victor Kal in een interview in ons tijdschrift vertelde [6]. Hij schetste hoe moderne burgers zonder levensbeschouwelijke wortels gemakkelijk ten prooi vallen aan gevaarlijke ideologieën. Het was zijn observatie dat de particuliere identiteit van het individu tegenwoordig maar flinterdun is en dat we massaal achter de jongste modes aanlopen. Het is precies wat Easton Ellis in zijn roman laat zien. Kal stelt wel iets tegenover die leegte, namelijk de kracht van een particuliere rite. Dat kan een religieuze traditie zijn die structuur aan het leven geeft door een kalender, die diepere morele bronnen aanspreekt en een appel doet op de mens om daarnaar te leven. Het is een perspectief dat in Glamorama volkomen buiten beeld is. Iedereen die de roman heeft gelezen zal echter beseffen hoe heilzaam zo’n solide moreel apparaat is. Hoe het diepte en vulling aan het leven geeft, maar ook het nodige weerwerk kan opleveren als gevaarlijke krachten zich openbaren. Onze westerse, open democratie is kwetsbaar en juist daarom gebaat bij burgers met een stevige verankering in waarden die dieper steken dan het alledaagse en al te oppervlakkige.
Het zou me een lief ding waard zijn als juist in de invloedrijke wereld van acteurs, modellen en modeontwerpers mensen opstonden die hiervan blijk geven. Als zij hun miljoenenpubliek niet maar holle decadentie verkopen, maar verwijzen naar diepere lagen. Iedere keer als er weer een film boven het maaiveld uitsteekt, waarin diepe grondwoorden als naastenliefde, opoffering, genade en vergiffenis klinken, ben ik weer even blij. Want in de kerk kunnen we wel de waarde van een werkelijk betekenisvol leven articuleren – en dat moeten we vooral ook doen, of het nu in de mode is of niet –, maar wie vertelt het de miljoenen die achter de nieuwste trends aanlopen? Zoals zo vaak zal ook hier de remedie van binnenuit moeten komen.
Drs. Bart Wallet (1977) is verbonden aan de faculteit der geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam en redactie-secretaris van Wapenveld.
- Bret Easton Ellis, Glamorama, vertaald door Jan Fastenau, Tjadine Stheeman en Maarten Polman, Amsterdam (2005), 8e druk, p. 16.
- Easton Ellis, Glamorama, p. 59.
- Jeroen Vullings, ‘De ramp die Bret Easton Ellis heet, een beetje een gekwelde ziel’, Vrij Nederland, 27 augustus 2005.
- Een vernietigende recensie schreef: Michiko Kakutani, ‘Books of the time, fashion victims take terrorist chic seriously’, New York Times, 5 januari 1999; die werd enigszins genuanceerd door: Adam Begley, ‘Lights! Camera! Bombs?, How to flub a fine satire’, New York Observer, 11 januari 1999; maar volmondig bijgevallen door: Daniel Mendelsohn, ‘Lesser than zero, Glamorama’, New York Times, 24 januari 1999. Mendelsohn concludeert: ‘Sadly – given its author's abilities – ‘Glamorama’ is itself just another artifact of the culture it pretends to criticize: it’s little more than a pose, a soulless, empty thing that’s dressed to kill (…)’