Welkom in de woestijn van de werkelijkheid
De titel van deze essaybundel ontleent de Sloveense filosoof Zizek aan de film The Matrix, een cultfilm onder cultuurcritici als Ad Verbrugge.[1] Zizek is de laatste jaren aan het uitgroeien tot een goeroe in andersglobalistische kring. De stukken in deze bundel, die een sterke onderlinge samenhang vertonen, gaan dan ook over typisch andersglobalistische thema’s: 11 september, de liberale democratie, multiculturalisme en de poging tot formulering van een alternatief.
Zizek is geïnspireerd door de Franse filosoof Jacques Lacan, de freudiaan die onder aanhangers van de psychoanalyse in de jaren zestig een enorme aanhang had. Daarmee zijn we direct terug bij de titel van de bundel. Het draait in de analyses van Zizek namelijk in de meeste essays om de tegenstelling tussen het ‘reële’ en onze virtueel geladen belevingswereld en de mystificaties van de macht. Zizek gelooft dat wij in het kapitalistische westen steeds meer in een virtuele wereld leven. Met enig gevoel voor humor beschrijft hij hoe die virtualisering in zijn werk gaat, van koffie zonder cafeïne tot virtuele seks als seks zonder seks en de Colin Powelldoctrine van een oorlog zonder slachtoffers. Emblematisch hiervoor is de soldaat die precisiebombardementen uitvoert vanaf een computer waarin de oorlog meer weg krijgt van een computerspel.
Tegenover de virtualisering staat volgens Zizek de ‘passie voor het reële’, een begrip dat door zijn collega Alain Badiou is gemunt. De westerse mens poogt op wanhopige wijze te ontkomen aan zijn van schijngestalten doortrokken bestaan. Voorbeelden daarvan zijn mensen die zichzelf snijden om te weten of ze nog bestaan, reality tv en amateurporno. De betekenis van 11 september tracht Zizek met behulp van deze en andere door Lacan aangereikte concepten te ontleden. Voor de hand ligt natuurlijk de constatering dat 11 september een spectaculaire gebeurtenis was die in alles aan de stereotiepe Amerikaanse rampenfilm doet denken: paradoxalerwijze kreeg het Amerikaanse volk datgene waarover het fantaseerde. Daarom was het beeld van de aanslagen zo krachtig; het wierp ons niet in de realiteit terug, maar sloeg onze realiteit, waarin dit soort rampen niet tot de normale orde behoren, aan gruzelementen. Ons bevattingsvermogen is erdoor op hol geslagen, we zijn gedwongen dit soort gebeurtenissen als een nachtmerrie te ervaren. De stap naar een analyse van Bush’ oorlog tegen het terrorisme als een virtueel afweermechanisme is zodoende niet ver. Zizek haalt geïrriteerd uit naar de linkse intelligentsia die na 11 september niet verder kwam dan een roep om vrede. Dat in plaats van te doen waarvoor zij is aangesteld, namelijk het demystificeren van propaganda.
De perversie van de twintigste eeuw ligt er volgens Zizek niet eens zozeer in dat daarin van een passie voor het reële sprake was, zij ligt vooral in de vermijding van de confrontatie ermee. De val in het reële materiële juicht Zizek als socialist juist toe. Zij wordt echter op halfhartige wijze vermeden door de westerse cultuur van de twintigste eeuw. Zo hadden de nazi’s aan de ene kant de hyperreële passie de wereld volledig te veranderen, aan de andere kant was er de noodzaak hiervoor speciale eenheden te hebben: de beruchte Sonderkommando’s.
Zo zoekt Zizek steeds naar achterliggende sociaal-psychologische verklaringen voor politieke ontwikkelingen. Wat brengt in laatste instantie het moslimterrorisme voort? Uiteindelijk het liberale westen zelf, zoals ook het fascisme het exces was van het liberalisme. Daarmee zijn we aanbeland bij Zizeks radicale socialisme. Hij eist ruimte op voor het betrekken van het economische uitgangspunt in de politieke discussie. Hij betoogt dat er geen ‘clash of civilizations’ is, maar een ‘clash within civilisations’, een klassentegenstelling die veroorzaakt is door, jawel, het mondiale kapitalisme. De Amerikanen en de terroristen staan niet tegenover elkaar maar maken deel uit van hetzelfde veld. De terroristen zijn zodoende dus ook geen fundamentalisten maar modernisten die bezig zijn met een aanpassing van de Arabische wereld aan de moderniteit.
Zizek neemt in dat verband ook het multiculturele ideaal op de korrel: de ophemeling van verschillen berust slechts op de leugen dat we allemaal gelijk kunnen zijn. Men ontkent het bestaan van verticale sociale verschillen door te doen alsof er alleen sprake is van horizontale verschillen die elkaar aanvullen. Dit soort illusies heeft niets te maken met echte ethisch-politieke daden. Zonder gêne voegt Zizek zich in de neomarxistische traditie en gaat heftig tekeer tegen de linkse postmodernen: die bezondigen zich precies aan de lege ophemeling van diversiteit, hun held Deleuze voorop. Het axioma van ‘respect voor de Ander’ is een hersenschim die danwel hypocriet is, danwel gewoon niets betekent. Het feit dat er inmiddels een taboe op rust om te erkennen dat je leven in dienst staat van een Waarheid, je kruis op je te nemen, genereert uiteindelijk monotonie in plaats van diversiteit en erger, het maakt wezenlijk verzet onmogelijk.
Slavoj Zizek gaat voor dit type antipostmoderne kritiek ook te rade bij rechtse denkers als Chesterton en Schmitt. Toch is voor Zizek, zoals voor veel filosofen uit de kritische school, de formulering van een alternatief voor de kapitalistische democratie een van de grootste problemen. We moeten daarnaar zoeken op plekken waar je het niet verwacht: Zizek denkt dat ook bijvoorbeeld zoiets als ‘de Russische identiteit’ een emancipatoire functie kan hebben, daarmee bewust appellerend aan een vroeg negentiende-eeuwse positieve opvatting van nationalisme.
Het is echter jammer dat Zizek zo’n negatieve visie heeft op de representatieve democratie. Dat is een systeem dat naar zijn idee fundamenteel geneigd is tot corruptie en machtsrelaties maskeert. Het thema van corruptie wordt in democratieën meestal door rechtse populisten uitgebuit. Voornoemde speldenprikken vormen echter nog geen werkbaar alternatief. Hoe denkt Zizek over de levensvatbaarheid van bewust polariserende sociaal-democratie? In onze tijd staat door globalisering het democratische gehalte van de politieke besluitvorming onder druk (G8 etc.). Moeten we ons dan niet juist inzetten voor een sociale representatieve democratie? Graag had ik gezien dat Zizek meer in was gegaan op de mogelijkheden om binnen dit kader om te gaan met machtsrelaties. Bovendien: hoe zwaar moeten we het thema van de virtualisering van de werkelijkheid aanzetten; is dat niet de terugkeer van het ‘valse bewustzijn’ van de marxisten? Dat is voor kritisch zelfonderzoek misschien een aardig idee, maar niet erg houdbaar als het radicaler wordt doorgetrokken. Uiteindelijk blijft Zizek toch nog het sterkst in het in deze bundel opgenomen essay over het postmoderne multiculturalisme, waarvan hij het illusoire karakter en gevaarlijke doorwerking scherpzinnig uit de doeken doet.
- Uitgeverij SUN/Boom, Amsterdam, 2005, 162 pag.,ISBN 9053529306, € 18,50.