Als kinderen leven we van het geloof van onze ouders

De schade huist in de leegte
'Kinderen gemaakt met zaad zieke donor', zo kopte Trouw eind februari het openingsartikel. Het bericht dat onder deze markante kop volgde, was al schokkend genoeg. Achttien kinderen zijn kunstmatig verwekt met zaad van een donor lijdend aan een erfelijke ziekte. De kans op erfelijke belasting is per kind vijftig procent. Dat is wel even schrikken. En niet alleen voor de (pleeg)ouders. Het bericht plaatst je als net wakker geworden lezer midden in de vervreemdende effecten van de medische voortplantingsindustrie. De door Trouw gekozen kop versterkte dit alleen maar.

De kop bleef mij in ieder geval bij en zeurde gedurende die week regelmatig door mijn hoofd. En inderdaad, de kop is ‘prikkelend, polemisch en pittig’, zoals de hoofdredactie, na het nodige commentaar van lezers, ter verantwoording uitlegde [1]. Met enkele treffende bewoordingen (‘pregnant’ gebruikt hoofdredacteur Jaap de Berg, die blijkbaar niet alleen nadenkt over zijn koppen) worden ‘wij bepaald bij de keerzijde van het “knutselen” aan de moderne voortplantingstechnieken’. Toch was dat niet wat mij het meest bezig hield. De keerzijde van het ‘knutselen’ staat mij al langer tegen. Daar hoeft Trouw mij met deze kop niet bij te bepalen. Is wat laat, lijkt me. Het stoort me ook. Het heeft wat hypocriets om nu, bij dit vervelende incident, opeens stil te willen staan bij het knutselkarakter van de voortplantingstechnieken. Alsof deze bij vermeend succes geen vragen oproepen. Bovendien, het is allemaal zo relatief. Het geknutsel en gemanipuleer met de conceptie is slechts een bijzondere variant van het alom geaccepteerde geknutsel en gemanipuleer met de anti-conceptie. Het roept weliswaar zijn eigen morele vragen op, vragen die reëel zijn, maar om te doen of de natuurlijke conceptie in een periode waarin bewust geen anti-conceptiva worden gebruikt geen geknutsel is, gaat me te ver. Kinderen worden niet alleen in laboratoria gemaakt, vandaag de dag.

Wereld winnen

De kop ‘kinderen gemaakt met zaad zieke donor’ goedgekeurd door een ‘consciëntieuze eindredactie’ hield mij bezig omdat ik het bijna een dichterlijke regel vond; zowel het moderne leven (‘gemaakt’) wordt er in weerspiegeld als de klassieke gereformeerde leer van de doodsstaat van de mens, of wel de erfzonde (‘zaad zieke donor‘). En daarmee zitten we midden in het hart van de jaarserie ‘Schade aan de ziel’, geïnspireerd door de tekst: Want wat zou het een mens baten wanneer hij de hele wereld won, maar schade leed aan zijn ziel? (Matth. 16:26) [2]. In deze serie zijn we op zoek naar de vervreemdende effecten van onze verovering van de wereld. In de introductie op deze jaarserie werd de vooronderstelling geuit dat de mens, juist wanneer zijn macht toeneemt, de neiging heeft om te wandelen in dingen die te hoog voor hem zijn. Hij leeft voorbij aan zijn ziel, aan het mens-zijn zelf. Tot de essentie van het mens-zijn behoort volgens franciscaan en hoogleraar Theo Zweerman het besef van ‘broosheid’. ‘Broosheid geeft (...) te kennen dat ons bestaan zowel wankel en onbestendig is, als blootgesteld en verwondbaar. Of, positief gezegd: vanwege een tere huid, zijn wij een en al vraag om bescherming, geborgenheid, koestering; en tegelijkertijd een en al vraag om steun en bevestiging’ [3]. In deze aflevering van ‘Schade aan de ziel’ spitsen wij dit besef van mens-zijn toe op ouderschap, kinderen en kinderen van de gemeente [4].

Kinderwens

Het artikel in Trouw, ‘Kinderen gemaakt met zaad zieke donor’, werpt een bijzonder licht op zoiets alledaags als de kinderwens. Het lijkt alsof omvang en diepgang van het verlangen naar kinderen juist daar beseft wordt, waar deze wens niet langs natuurlijke wijze onmiddellijk vervuld wordt. Dat dit verlangen ongekende hoogten en diepten blijkt te hebben, wordt duidelijk in de weg die mensen gaan om hun wens alsnog te verkrijgen. De medische route en de adoptieroute zijn geen van beide aangenaam, maar wel veeleisend, zowel psychisch als lichamelijk. Het verlangen gaat zelfs zo ver, dat sommigen genoegen nemen met een kind dat niet vrucht van hen beiden is.

Nieuw is dit geenszins. In de tijd voorafgaand aan het schrijven van dit artikel las ik juist de verhalen van Sara en Hanna in Genesis en Samuël. Vooral het verhaal van Sara vertoont veel parallellen met het in Trouw [5] beschrevene. Bij gebrek aan een goed opgeleide gynaecoloog en IVF-centrale bewandelen Sara en Abraham het pad van de draagmoeder. Het ‘gedoe’ werpt een bijzonder licht op hun kinderwens: de eer moet gered.

Hetzelfde aspect in de kinderwens komt ook bij Hanna aan het licht. Peninna vernedert Hanna vanwege haar onvruchtbaarheid. Haar man Elkana, wiens eer dankzij Peninna ruimschoots gered is, pepert dit er met typisch mannelijke sukkeligheid nog eens goed in: heb je niet genoeg eer dankzij het feit dat je mijn meest begunstigde vrouw bent [6]?

Kinderen en eer is een thema dat als een rode draad door in ieder geval het eerste boek Samuël heen blijft lopen. Eli en Samuël, beiden priesters die weet hebben van de stem van God, hoe schaars die ook gehoord mag worden in die dagen, worden niet beschreven als model-vaders. Uitvoerig bericht het boek Samuël over het kwaad dat de zonen van Eli aanrichten in de offerdiensten: manipulatie, chantage, tempelprostitutie enz. In soberder bewoordingen wordt hetzelfde over de zonen van Samuël bericht [7]. Beide priesters hechten meer aan de eer van de erfopvolging, vadertrots, dan dat zij maatregelen nemen om hun zonen uit hun ambt te zetten. Wanneer God bij Eli uiteindelijk zelf ingrijpt, de ark wordt weggevoerd, Eli’s zonen sterven op het veld en Eli sterft van schrik, krijgt Eli’s kleinzoon de naam Ikabod: de eer is weggevoerd uit Israël.

Zonder te willen stellen dat de kinderwens alleen door het verlangen naar eer wordt ingegeven – veelal zijn ook waarden (deugden) als zorg en liefde in het geding – zou ik het belang ervan ook voor onze tijd niet graag relativeren. In onze kinderen overstijgen wij de eindigheid en vergeefsheid van ons bestaan, zetten wij onszelf voort, houden we tot na onze dood grip op de wereld.

Wanneer je in onze tijd de verhalen van ongewenst kinderlozen leest, realiseer je je eens te meer hoezeer het ‘dood is dood-besef’ het vermogen aantast deze niet vervulde kinderwens te hanteren. Het bepaalt de getroffenen eens te meer bij hun sterfelijkheid en futiliteit. Zij voegen niets toe aan de geschiedenis en hun naam gaat verloren. Zo bezien krijgt de moeitevolle tocht door het medische circuit dan wel de adoptiemolen, gepaard gaande met talrijke momenten van decorumverlies toch ook het karakter van een strijd tegen de eindigheid van het bestaan, het mee willen delen in dat wat anderen als vanzelfsprekend ook hebben.

Toch blijft getob van onvruchtbaren maar relatief verschillen van de bewuste geboorteplanning der vruchtbaren. De conceptie behoort in toenemende mate tot ons eigen machtsdomein. Onze kinderen zijn gewenste kinderen. En als dat niet zo is, zijn wij onhandig geweest, dom. Mag je van deze machtsuitbreiding zeggen dat dit valt onder het winnen van de hele wereld? Lijden wij hierdoor schade aan onze ziel?

Hoezeer wij ons ook verheugen in de verovering van dit deel van de wereld, het bevreemdt ons ook. Alsof we de schade aan onze ziel, en die van onze kinderen, voorvoelen. Dit is in ieder geval mijn indruk als ik de geboortekaartjes lees. Vergelijkend onderzoek heb ik niet gedaan, althans niet systematisch, maar in mijn beleving waren de geboortekaartjes uit het tijdperk van voor de anticonceptie sober en eenvoudig: ‘Door ’s Heeren goedheid werden wij verblijd met’ of ‘Uit Gods hand ontvingen wij’. Geen verhalen over gewichten, lengte, geboortetijd enzovoort. Ook geen opvromende tekstjes in gebrekkig dichterlijke taal. De geboorteannonce vond plaats in vaste klassieke teksten die deden denken aan de tekst van rouwannonces. De God die leven gaf was dezelfde als die leven nam. De moderne geboortekaartjes doen vermoeden dat de ouders met veel krachtsinspanning willen benadrukken dat zij hun gewenste kind toch ook als geschenk van God ervaren. In ieder geval lijken wij daarvan overtuigd te moeten worden. De al te nadrukkelijke loftuitingen aan God lijken in schril contrast te staan met de zorgvuldige planning, de liefdevolle maar vooral ook menselijke hoop en verheuging en de eventuele medische manipulatie. Een meer realistische tekst als ‘onze tijd bleek ook Gods tijd te zijn’ ben ik in ieder geval nog niet tegen gekomen.

Schade

Maar wijst deze bevreemding op schade aan de ziel? Valt dit onder het winnen van de wereld? Wel als het ontvangen kind, op welke wijze dan ook, blijvend als het zelf gemaakte kind beschouwd wordt. Wanneer kinderen eigendom worden, kinderen voor mij, wordt een wereld gewonnen, maar gaat een ziel verloren.

Het is zegenrijk dat onze existentiële oerervaring van zwangerschap en geboorte zich keren tegen onze groei in macht en kennis van conceptie, zwangerschap en geboorte. Dat onze geboortekaartjes zo uitbundig zijn, laat zien dat wij deze oerervaring moeten bevechten op onze ratio. Maar we doen het. Omdat het voelen van nieuw leven, het geboren zien worden van dit leven en het voor het eerst vasthouden van een kind ons nog steeds te wonderbaar is. Gelovig of niet.

Maar waar de verwondering over dit mysterie en de ervaring van kwetsbaarheid wegvalt of zelfs ontbreekt, wordt schade aan de ziel geleden. Schade die zich keert tegen ouders en kind. Een kind gemaakt ter behoeftebevrediging van ouders zit opgesloten in hun egoïsme. Geboren in een diensthuis. Ouders die een kind maken als onderdeel van hun levensproject lopen vroeg of laat vast op de grenzen van hun narcisme. Zeker wanneer kinderen andere zorg en liefde vragen dan de ouders gepland hadden. In plaats van hun kinderen te zegenen volgt de vervloeking. Soms een vloek die ver reikt. Wanneer zij daarbij vasthouden aan hun project is treurig zelfmedelijden hun eigen lot. Ida Gerhardt, ervaringsdeskundige, geeft in het gedicht ‘het distelzaad’ de hier bedoelde schade aan ouders (in dit geval de moeder) en kind treffend weer. Een betere beschrijving van het fenomeen erfzonde is er niet.

Het distelzaad [8]

Ik hoorde een vrouw; zij zeide tot haar kind,
Zomaar op straat: ‘’t Was heel wat beter als
Jij nooit geboren was.’ Het zei niets terug,
Het was nog klein, maar het begon ineens
Sleepvoetig traag te lopen; als een die
In ballingschap een juk met manden torst
En radeloos merkt dat zij zwanger is.
In Babylon misschien of Nineveh.

Ja, het was zwanger, zwanger van dat woord.
Dat was, in duisternis ontkiemd, op weg:
tot in het derde en vierde nageslacht.

Autonomie

Het winnen van de hele wereld heeft niet alleen zijn consequenties voor de kinderwens. Naast de mogelijkheid van het hebben van kinderen als bezit voor mij, gepaard gaande met onverschilligheid voor het verlangen naar ouderliefde door het kind, doet zich een andere, tegenovergestelde trend voor. Al voor de conceptie wordt het kind beschouwd als een autonoom individu. Bij de planning wordt al rekening gehouden met de wensen van het kind: eigen kamer, auto, geld voor onderwijs, plek in de crèche, emotionele stabiliteit van de ouders en voldoende inkomen om de hypotheek af te lossen zijn randvoorwaarden voordat met de anti-conceptie gestopt kan worden [9].

Niet alle opvoedingsproblematiek is een gevolg van egoïsme van de ouders. Soms wordt deze problematiek veroorzaakt door angst voor het schaden van de autonomie van het kind, de tweede trend. De doorgeschoten individualisering en de religie van de autonomie maken moderne opvoeders tot verlichte varianten op Eli en zijn niet genoemde vrouw.

Het is deze trend die dominant is in onze cultuur. Niet zozeer de ouders, maar de kinderen lijken hier de hele wereld te winnen. De maakbaarheid van kinderen wordt soms zelfs door de kinderen zelf in stelling gebracht: ‘Ja, dat had je maar eerder moeten bedenken. Je bent zelf aan kinderen begonnen, dan moet je ook de consequenties maar aanvaarden.’

Het besef van autonomie wordt de kinderen van kinds af aan door ouders, onderwijs en samenleving met de paplepel ingegoten. Kind zijn is kiezen. Kleren, school, consumptiemiddelen, muziek, vakkenpakketten enz. Dit lijkt ook de dominante trend in de kerk te zijn.

Gemeente

Het pedagogisch en didactisch klimaat in de kerkelijke gemeente is aanmerkelijk opgeschoven. Natuurlijk is mijn referentiekader beperkt. Mijn kindertijd speelde zich eind jaren zestig, begin jaren zeventig af. Hoezeer ik het ongewone van mijn zondagse kerkgang (twee keer anderhalf uur) temidden van mijn vriendjes in de flat ook besefte, zij gingen nooit of hadden toen al kindernevendienst, in ons gezin was het volstrekt vanzelfsprekend. ‘Als je ken, moet je gaan’ luidde steevast het antwoord, als ik al eens aangaf, wegens lichte griep, niet te willen. Dat geen zin ook een argument zou kunnen zijn, kwam in mijn hoofd niet op. De vraag uit de Heidelberger Catechismus ‘wat baat het u dit alles te geloven?’ had alleen een didactische functie. Stil zat ik daar. Creatief rekenend met de cijfers van het psalmenbord, spelend met schaduwen en lampen, een enkele keer luisterend naar de predikant. Eenmaal de vaardigheid van het lezen eigen, las ik de verhalen van Jozef en Esther. En zingen, heel hard zingen. Totdat ik de glimlach zag op het gezicht van mijn moeder of de omzittenden.

Een enkele keer kreeg ik een indruk, een tekst of een versje. Soms alleen de rol dropmintina. Ik leerde er stilzitten, dromen en zeker ook luisteren. Maar ik deed er ook kennis op. De tale Kanaäns, psalmversjes, bijbelverhalen, tekstflarden, de wet, de liturgische formules. Bovenal een besef van heiligheid. Een enkele keer benauwend, meestal liefdevol. In moderne onderwijstermen heet dit het transfereffect van leeractiviteiten. Onbedoeld leerrendement. We werden immers zelden of nooit expliciet aangesproken. En als dat al eens gebeurde getuigde het van tenenkrommende pedagogische vaardigheden. Slechts één keer per jaar was er een dienst voor kinderen. Zonder votum en groet. Op tweede kerstdag-middag. Kinderverhaal, bijbelvertelling, sinaasappel, kerstkransen en een boek.

Terwijl ik het opschrijf lijkt het welhaast prehistorisch te zijn. De aanwezigheid van kinderen en jongeren in de kerk is niet langer vanzelfsprekend. Was er vroeger verheuging over het feit dat ouderen na ziekte weer in de kerk kwamen, nu zijn wij eerder verwonderd dat er jongeren zijn. Het verwonderd en verrast zijn dat jongeren geloven en trouw zijn aan de kerk stralen wij, volwassen gemeenteleden, ook uit, terwijl dit toch niet meer dan de beantwoording van ons doopgebed is. We organiseren aparte momenten voor jongeren, daarmee bevestigend dat gewone diensten wellicht niet de moeite waard zijn. Dominees stappen tijdelijk uit hun ambtelijke waardigheid om een ‘spontaan’ kinderpraatje te houden. Niet zelden met voorwerpen, plaatjes of sprookjes, daarmee hun verlegenheid met de bijbel en preek als woorden voor kinderen verradend. Diensten worden opgeleukt. De catechese is niet langer onderwijs in de leer, maar een praatgroepje waar jongeren gevraagd wordt wat het hun nog doet. Met het accent op ‘nog’.

Het felste verzet tegen ‘saaie’ diensten tref ik niet aan onder jongeren en kinderen zelf, maar bij de (groot-)ouders die bang zijn dat hun kinderen er niets meer aan vinden. De zorg om kerkverlating is groot en zit er diep in.

Wat mij hierin opvalt is dat kerk en geloof aan jongeren voorgesteld wordt. Ze worden dringend en smekend en tegelijkertijd vertwijfeld uitgenodigd om te gaan geloven. ‘Kiezen voor Jezus’ is iets heel anders dan het ‘ze met de Heiligen Geest laten regeren’ [10]. Christelijke opvoeding en kerkelijk jeugdwerk lijkt de ‘geïndividualiseerde wil’ van het kind te veronderstellen.

In de tale Kanaäns werd en wordt gesproken over ‘jaloersmakende genade’. Tegenwoordig gebruiken wij woorden als ‘de communicatie van het geloof’, ‘doelgroepen’ en ‘de metafoor van de markt’; zeker als we het over jongeren en kinderen hebben. Om in dit jargon te blijven: hoe een product te verkopen als je er zelf als verkoper niet in gelooft en meewarig naar je klanten kijkt?

Kiezen

Wanneer een cultuur vooral markt is, binnen en buiten de kerk, verschuift het opvoedingsideaal. De taak van ouders en beroepsopvoeders (onderwijs) is niet langer het inprenten van een traditie met als onderdeel daarvan een ‘set waarden en normen’ en een levensperspectief ingebed in verhalen (het doopformulier verwoordt dit zo: ‘in alle gerechtigheid leven en vromelijk tegen de zonde, de duivel en zijn ganse rijk strijden’). Onze samenleving vraagt niet om mensen met een ideaal of een geloof, maar om mensen die onder alle omstandigheden hun vaardigheden weten in te zetten, daarbij veronderstellend dat het welbegrepen eigenbelang samenvalt met het algemeen belang. Wij voeden op tot niets, zo stelde Neil Postman [11]. Het Bildungsideaal is weggevallen. Dat is ook nergens meer voor nodig. Kennis is overbodig geworden. Opvoeden is verworden tot het aanleren van basisvaardigheden. Competenties [12] waar elke autonome consument in onze marktcultuur over moet kunnen beschikken. Vaardigheden als mondigheid, assertiviteit, zelfpresentatie en het kunnen hanteren van keuzestrategieën.

De verschuiving van het ‘wat’ (geloof, idealen, tradities en waarden) naar het ‘hoe’ (vaardigheden) heeft niet alleen gevolgen voor de inhoud van de opvoeding. Opvoeden is zelf tot een vaardigheid geworden. Ouderschap, predikantschap en leraarschap zijn geen ambten meer. Het zijn functies of rollen waar je vaardigheden voor nodig hebt. Niet wat je zegt, maar hoe je het zegt is op de voorgrond komen te staan. En in die vaardigheden lijkt het voorkomen van conflicten en machtsmisbruik de eerste basiswaarde te zijn. Kinderen en ouderen doen hun best elkaar te begrijpen en hun grootste verlangen is ook begrepen te worden. Het ‘willen’ wordt uitvoerig aan elkaar uitgelegd. Dit gaat gepaard met een ongekende openheid. Ouders vertellen hun kinderen over hun seksuele belevenissen, waarom zij gehuwd blijven, over hun relatie met God en hun ouders enzovoort. Ten dele in de hoop identificatiefiguur te blijven, ten dele om begrip en respect te ontvangen voor de keuzes die zij gemaakt hebben. Hun kinderen doen wederkerig hetzelfde. Ook als zij andere keuzes maken. Natuurlijk gaat het gepaard met conflicten. Ouders lijden onder de kerkverlating, de seksuele moraal, de carrière enzovoort van hun kinderen. Maar in veel gevallen ontstaat er een situatie waarin men elkaar begrijpt en respecteert. Een balans tussen autonomie en verbondenheid is gevonden. Dit vraagt veel vaardigheden van beide partijen. In het geval het ontbreekt aan onderhandelingsvaardigheden ontstaan er conflicten. Maar daar zijn dan hulpverleners voor. Meesters in hanteringstechnieken.

Schade

De liberale, op autonomie gebaseerde opvoedingsstijl vertoont een sterke parallel met ‘het winnen van de gehele wereld’. Succes, maatschappelijk slagen, lijkt de moraal van deze opvoedingsstijl te zijn. Maar waar zit dan de schade aan de ziel? Kinderen die zo opgevoed worden krijgen niet de eerder beschreven vloek mee. Zij lopen niet sleepvoetig traag, zoals Gerhardt beeldend schrijft. Ze hollen eerder, of huppelen.

De schade huist in de leegte. Moderne kinderen dragen geen juk, ze dragen niets. Ze hebben geen voor en geen achter. De band met hun verwekkers en met hun kinderen is zwak. Ze zijn er voor zichzelf. En het is deze leegte die ze weerloos maakt tegen de rampen die hoe dan ook losbreken over hun leven. Geconfronteerd met de vragen des levens, de liefde, de dood, staan ze er kinderlijk onbeholpen bij. Ze ontberen de elementaire vormen en antwoorden.

Tegenstemmen

Het kind als eigendom van de ouders en het kind als autonoom individu zijn beide vrucht van een cultuur waarin de macht over de conceptie is toegenomen, maar waaruit de ziel is verdwenen. Wat dan rest is vervreemding, eenzaamheid en een verlangen naar geborgenheid [13].

Schrijvend aan dit artikel stootte ik op twee tegenstemmen. Allereerst een gedachte van de joodse denker Heschel. De daarin verwoorde visie op mens-zijn staat haaks op de gedachte van het kind als eigendom en als autonoom individu. ‘Animals are content when their needs are satisfied; man insists not only on being satisfied but also on being able to satisfy, on being a need, not only on having needs. Personal needs come and go, but one anxiety remains: Am I needed? There is no man who has not been moved by that anxiety. (...) Sophisticated thinking may enable man to feign his being sufficient to himself. Yet the way to insanity is paved with such illusions. (...) The only way to avoid despair is to be a need rather then an end. Happiness, in fact, may be defined as the certainty of being needed’ (cursivering H.) [14].

Deze gedachte van Heschel is niet alleen een stimulans voor ouders om er weer te zijn voor hun kinderen en daar ook vreugde aan te beleven, zij geeft ook inhoud aan de dreigende leegte van de moderne opvoeding. Met zo’n visie op mens-zijn durf je weer wat te verwachten en te vragen van kinderen. Het stelt kinderen in staat een eigen bijdrage te leveren aan geborgenheid. Door er te zijn voor anderen.

Heschel heeft de moed ov wat van en voor kinderen te verwachten – nu en in de toekomst, als zij tot wasdom gekomen zijn. Ook de dichter van Psalm 102 leeft van deze verwachting. Onbekommerd loopt hij met zijn geloof het nageslacht voor de voeten. Hij bidt met zijn psalm ver voorbij de grenzen van zijn eigen leven en ‘belast’ het nageslacht met een belofte. Hij zelf wordt gesmaad door de heidenen en beziet met deernis Sion, liggend in puin. Hij is door God opgetild en weer ter aarde gesmakt, weggeteerd tot op het bot. Maar, hij hoopt en bidt dat God zich op het gebed zal ontfermen. Voor hemzelf zit daar weinig troost in. Daar lijkt hij ook niet echt meer op te hopen.

‘Mijn dagen – een neigende schaduw,
en ikzelf, ik verschrompel – dor gras.

Maar zijn hoop is op God. Uitbundig beschrijft hij zijn verwachting van de ontferming van God. Er komt een tijd dat God uitgetoornd is en om Sion bewogen zal zijn. Het heil zal wereldwijd uitpakken. Het geeft hem hoop en geloof voor kinderen en kindskinderen. Hij heeft wat door te geven:

‘Voor het nageslacht zij dit geboekstaafd:
een herschapen volk spreekt Gods lof,
dat van heilige hoogten Hij schouwde,
neerzag uit de hemel op aarde
om de klacht der gevangenen te horen,
te bevrijden de kinderen des doods;’

(...)

‘Laat van ons, uw knechten, de kinderen
hier woning maken. En geef
hun nazaten bestand voor uw aanschijn.’

Als je de rijkdom van je traditie verstaat, heb je ook wat door te geven: als kinderen leven we van het geloof van onze ouders, zelfs als Sion in puin ligt.

  1. ‘Een kop waarover was nagedacht; brief van de hoofdredactie’, door hoofdredacteur Jaap de Berg. Trouw, 1 maart 2002.
  2. Een uitgebreide toelichting op de jaarserie is te vinden in nummer 1 van dit jaar en een verkorte toelichting treft u aan in het colofon van dit nummer.
  3. Theo Zweerman, Wondbaar en vrijmoedig; Verkenningen in het licht van de spiritualiteit van Franciscus van Assisi. Valkhof Pers, Nijmegen, 2001, blz. 20.
  4. Doordat wij ons in deze serie richten op de actuele ‘schade’, voortvloeiend uit veranderingen in de cultuur, wordt al snel een nostalgische indruk gewekt. Alsof, in dit geval, de tijd van voor de anti-conceptie beter was. Het feit dat de serie is geïnspireerd door woorden, neergeschreven in de eerste eeuw van onze jaartelling, dient men dan ook als lezer in het achterhoofd te houden. Schade aan de ziel is een kwaal van alle tijden en plaatsten. Dit artikel behandelt dus niet de vraag naar de toelaatbaarheid van anti-conceptie.
  5. Overigens niet alleen Trouw schrijft met enige regelmaat over kinderloosheid en de medische industrie rondom de kinderwens. Jaarlijks brengt iedere krant en elk tijdschrift minimaal één verhaal vol interviewtjes met treurige verhalen, soms met een happy end.
  6. Letterlijk: ben ik niet beter dan tien zonen?
  7. I Samuël 8:1-3.
  8. Ida Gerhardt, Verzamelde Gedichten II. Athenaeum-Polak & Van gennep, Amsterdam 1997, blz. 638.
  9. Paradoxaal genoeg kunnen beide trends, hier ideaaltypisch weergegeven, zich tegelijkertijd voordoen. Moderne ouders zijn erg trots op het ‘eigen willetje’ van hun kind.
  10. Citaat uit dankzegging na de doop in het klassieke doopformulier.
  11. Wij voeden op tot niets, Neil Postman, Balans, 1996.
  12. Competentieleren heet de nieuwste onderwijskundige trend.
  13. Ik schrijf dit overigens zonder nostalgie. De vloek, de verwaarlozing en de leegte waren er vroeger ook. Samuël en Doopformulier laten daar weinig twijfel over bestaan.
  14. Abraham J. Heschel, Between God and Man; an interpretation of Judaism. The Free Press, New York, 1965, blz. 132.