Fluiten in het donker

In gesprek met Harry Kuitert
Petra Pronk

De schrijfster biedt een helder overzicht van de boeken die H.M. Kuitert na zijn pensionering schreef, bestaande uit accurate samenvattingen, aangevuld met citaten en aanhalingen uit interviews met Kuitert.[1] De helft van de tekst bestaat uit goed geplaatste fragmenten uit de gesprekken die zij met Kuitert hield naar aanleiding van zijn boeken. Het resultaat is een inleiding tot en schets van de ontwikkelingsgang die hij doorliep van Het Algemeen Betwijfelt Christelijk Geloof, via Zeker Weten, Jezus nalatenschap van het Christendom, en Over religie, Voor een tijd een plaats voor God, tot Hetzelfde Anders Zien.
Voor mij was dit een eerste kennismaking met het werk van Kuitert. Toen ik het boekje uit had, dacht ik ook meteen alles te weten wat nodig is van Kuitert’s werk te weten. Allereerst valt de persoon van Kuitert nadrukkelijk op. Hij is, om zijn stijl te parafraseren, niet geheel gespeend van enige ijdelheid. Zo bleek er een watersnoodramp voor nodig om hem aan het denken te zetten over de voorzienigheid. Ook maakte hij een reis naar het verre Amerika (jaren vijftig) om juist daar te ontdekken dat je je ook met argumentatiewijzen kunt bezighouden. Verder deelt hij met de bekende Bonhoeffer, die helaas werd opgehangen voordat hij een geloofsleer kon schrijven, de intentie dat de geloofsleer niet moet gaan over wat je behoort te geloven, maar over wat je daadwerkelijk gelooft (p. 43). Ik ben geneigd Kuitert in deze niet te geloven; dit is het groter maken van jezelf door je te verbinden met gebeurtenissen, landen en namen.
Een ander opvallend kenmerk van Kuitert is zijn voorliefde voor uitleggen en doceren. Hij vertelt de mensen graag hoe het zit, zodat ze daardoor wijzer, verstandiger en dergelijke worden. Zo is hij de catechiseermeester van de seculariserende gereformeerden geworden, die het allemaal niet meer konden ‘meemaken’ wat hen vroeger geleerd was. Zij hoorden van Kuitert dat de bijbel inderdaad mensenwoord is en dat de theologische concepten van de christelijke kerk ‘bedenksels’ zijn, waar je best anders over mag denken. Men heeft immers ten onrechte de bijbel als bron van ‘informatie’ over goddelijke zaken opgevat en eveneens ten onrechte theologische ‘concepten’ als waarheid.
Mogelijk ten behoeve van de didactische invalshoek slaat Kuitert zich met slagzinnen een weg door de godsdienstpsychologie, respectievelijk -geschiedenis. Het is een merkwaardig kaal soort rationalisme met een bijzondere blindheid voor de werking en vooral ook beperkende uitwerking van de gekozen woorden. Wie als Kuitert eenvoudigweg stelt ‘dat verbeelding en werkelijkheid twee niet te vermengen categorieën zijn’, pretenderend daarmee iets werkelijks over godsdienst en wetenschap te zeggen, die is meer met zichzelf bezig dan met de fenomenen godsdienst en wetenschap. Kenmerkend voor Kuiterts benadering is een sterke simplificering, met name opvallend tot uitdrukking komend in de woordkeuze. Bijvoorbeeld, Kuitert stelt dat geen enkele uitspraak over hogere wezens ‘toetsbaar’ is en dat is blijkbaar toch wel iets om ferme gevolgtrekkingen uit te maken. Het is een negentiende-eeuws aandoend idee van onderscheid tussen de objectiviteit van wetenschappelijke ‘feiten’, en de fantasie van de mens die altijd maar weer antwoorden bedenkt op de eeuwige vragen: vanwaar?, waarheen en waartoe? Dat die vragen er zijn is gewoon een gegeven. Over het vervolg kun je alleen iets zinnigs zeggen wanneer je je houdt aan de voorschriften van de logica, want je mag van alles denken en zeggen, als het maar wel logisch consistent is. Zo niet, dan is hoon je loon. In ieder geval van de zijde van Kuitert. Daar gaat hij heel ver in. Het gevleugelde woord van Goethe, ‘jede consequenz fuhr zum teufel’, is aan hem niet besteed.
Merkwaardig toch dat het gegeven van die ‘eeuwige vragen’ van de mens Kuitert niet lijkt te prikkelen tot nader onderzoek. Die zoekende houding, dat is nu eenmaal een met het mens zijn gegeven feit. Tegelijk geeft Kuitert wel blijk van gevoel voor taal door zijn liefde voor de poëzie. Dichters worden geciteerd en mogen motto’s aanleveren.
Kuitert democratiseert voor de gereformeerden wat in de universitaire theologie veelal gemeengoed geworden is. Zoals bijvoorbeeld de onoverbrugbare kloof die er zou bestaan tussen de historische Jezus en de Christus van de kerk. Wij zouden niets van Jezus weten dan alleen via de vertaalslag die de evangelisten gemaakt hebben. Dat deze evangelisten ook werkelijk iets waars over Hem hebben kunnen getuigen is uitgesloten. Daarvoor leefden ze te lang na Zijn rondwandeling op aarde. Graag wil ik als tegenwicht tegen deze algemene visie het boek van Paul Barnett noemen, Historische zoektocht naar Jezus. Barnett laat zien waar de historisch-kritische benadering zich doet kennen als ideologisch geladen en waar zij zich dus van cruciale gegevens geen rekenschap geeft. Kuitert denkt zonder meer in de historisch kritische lijn en stelt merendeels rhetorische vragen. In de vraag, zijn vraag, ligt het antwoord, zijn antwoord, keurig besloten.
Kuitert mag graag wat provoceren en prikkelen. Zo zegt hij stomverbaasd te zijn wanneer zijn stellingname orthodoxe christenen schokt. Had hij het immers niet jaren geleden al in zijn dissertatie over de De mensvormigheid Gods al niet min of meer zo gezegd? Sta ik op uw teen? Maar die teen is ook veel te lang! Zoiets ongeveer. Als het onderwerp niet zo wezenlijk was, zou je je schouders er over ophalen.
Ten tijde van de 18e en vroeg 19e eeuwse romantiek werd de Europese mens zich van drie zaken bovenmatig bewust: de geschiedenis, de psyche en de taal. Bewustzijn van de historie verzwakte de normerende kracht van het eigen perspectief op de dingen; bewustwording van de omvang en het bereik van de psyche deed tal van ‘waarheden’ opgaan in de ervaring; en besef van taal versterkte het besef van begrenzing. De taal toonde dat er grenzen zijn aan wat gezegd en gedacht kan worden. De uitwerking van deze inzichten heeft een groot deel van de negentiende en twintigste eeuw in beslag genomen. Soms riepen tijd en plaats om democratisering en toepassing; zie de achterkleinkinderen van Kuipers kleine luyden. Kuitert is een late nazaat van Feuerbach en Schleiermacher, met dit verschil dat die laatste zijn leven lang voorganger in de gemeente bleef. Kuitert daarentegen heeft er geen behoefte meer aan dat gezelschap te zoeken.
Een van de onderstromen in Kuiterts denkwereld is dat van het ‘je-aanvaard-weten’. Ik vermoed dat Kuitert hier een meer dan gemiddeld sterke behoefte aan gehad heeft. Een behoefte waaraan dus ook niet snel voldaan wordt. En dan overkomt het je als jeugdig predikant dat een kerkenraadslid, in jouw bijzijn nota bene, tegen een ander zegt: we hebben een kat in de zak gekocht. Oeioeioei! Dat is niet meer goed gekomen. Met de zeeuwse gemeente niet, met de gereformeerde kerken niet, met het christelijk geloof niet, met de God van de bijbel niet. En zo laat het boekje je achter: allenig.

  1. Uitgeverij Ten Have, Kampen, 2006, 160 pag., ISBN 9789025957162, € 14,90.