Over de woede, die niet oplucht

De derde hoofdzonde
Als Dante, onder leiding van Vergilius, op de derde ring van de Louteringsberg is aangekomen, komt hen 'langzaam een inktzwarte rookwolk tegemoet drijven', … die hen 'van licht en zuivere lucht beroofde' . Dante ziet geen hand meer voor ogen, kan zijn ogen ook niet meer open houden door de giftigheid van de rook. Zij zijn in het gebied van de toornigen, van hen die hun loutering doormaken van de hoofdzonde van de woede. De 'ira 'is als een verstikkende rook die alle licht en alle zicht verduistert. Zo verbeeldt Dante deze derde van de hoofdzonden, de toorn. Een beklemmend beeld, vol van louter negativiteit. Een treffend beeld ook. Woede vergiftigt ons innerlijk en verduistert onze blik. Wanneer een mens in blinde woede ontsteekt, berg je dan maar. Zo iemand reageert als een stier op de rode lap. Niets en niemand ontziend. Deze woede heet ook wel 'razernij'. Vernietigend voor 'anderen' en' 'vernietigend voor' zichzelf'. Er is een woede die niet oplucht.

Boosheid en toorn horen bij waarachtig mens-zijn. Wanneer kwaad ons raakt, onrecht ons verontwaardigt, en wij compassie voelen met hen die lijden, zijn dat tekenen van ons moreel bewustzijn en van een ontwikkeld geweten. Daders van onrecht verdienen onze toorn en hun slachtoffers hebben recht op onze daadwerkelijke boosheid. Dat wil zeggen, zij hebben er recht op dat onze boosheid zich vertaalt in daden, in actie en protest. We vinden daarbij de bijbel aan onze kant. Vooral in de Psalmen klinkt de stem tegen het onrecht en tegen hen die onrecht doen, toelaten of toejuichen. De gelovige Israëliet is verontwaardigd en hij weet dat God het ook is. Daarom roept hij uitdrukkelijk om Gods daadwerkelijke toorn: ‘Sta op, o God en richt de aarde’ [2]. En dan staan er niet mis te verstane zinsneden in de bijbel. Er wordt heel wat gebeden en geroepen om de ondergang van de goddelozen, van de geweldenaars en van de hartvochtigen. ‘Heilige verontwaardiging’ en ‘heilige toorn’ horen bij humaan leven. Gods heilige toorn weerspiegelt zich in onze heilzame boosheid. Wanneer die ontbreekt, gaat de wereld ten onder aan onverschilligheid.

Heilzame boosheid en blinde woede

Boosheid is een morele kwaliteit. En boosheid is psychisch gezond, leren ons de therapeuten. Bij gezond zelfbewustzijn en respect voor de eigen integriteit hoort ook dat je boos wordt, wanneer mensen je onrecht doen, je grenzen overschrijden, je naam, mening of geloof niet respecteren. Wie geen boosheid voelt, of wie geleerd heeft die altijd weg te drukken, die doet zichzelf tekort. Velen werden ziek van al die ingeslikte boosheid. Zijn wij op gezette tijden boos? En is dat ook te merken? Twee goede vragen die ons raken in onze moraliteit, die van belang zijn in de opvoeding van onze kinderen en die zelfs cruciaal zijn voor onze zelfbepaling en de ontwikkeling van onze persoonlijkheid.
Deze boosheid heeft echter niets van doen met de hoofdzonde van de ira. Dat is helder. Maar, wat is het verschil? Waar ligt de grens tussen de ira die bij het leven hoort en de ira die het leven verstikt? Is het een kwestie van intensiteit? Zijn boosheid, toorn, woede, razernij een oplopende reeks? En zou het dan ergens bij dat derde woord misgaan? Waar toorn wordt tot blinde woede. Is dat een kwestie van intensiteit, van het ‘té’ dat nu eenmaal nooit goed is? Ik denk dat het toch om iets anders gaat. Daartoe keer ik terug naar de verbeelding bij Dante.

Woede die ontmenselijkt

Tijdens zijn omwandeling in de inktzwarte duisternis krijgt Dante een visioen. Hij ‘ziet’ daarin Haman, de Jodenmoorder uit het boek Esther, neerdalen als een op de paal gespietste. Dante ziet dan in die Haman ‘een verontwaardigd en wreed mens’, die ‘ook als zodanig stierf’. En dat heeft alles te maken met Hamans verhouding tot zijn tegenspeler Mordechai, die Dante ‘ziet’ als ‘een man die in woord en daad uit één stuk is’ [3]. Even later krijgt Dante van Vergilius de toelichting. Zonde, zo verklaart Vergilius, is verkeerd gerichte liefde. De ergste vorm van verkeerd gerichte liefde is liefde voor het kwaad dat de naaste treft. En de ergste vorm daarvan is weer de woede. Wij mensen kunnen ‘door een geleden onrecht zo beledigd zijn dat wij enkel en alleen nog maar belust zijn op wraak en als zodanig logischerwijs uit zijn op het verderf van de ander’. Dat is het wezen van de woede: gekrenkte eigenwaarde, waardoor ik ‘alleen nog maar belust ben op wraak’, en ‘logischerwijs’ uit ben op het verderf van de ander [4].
Er is in deze woede in wezen geen positieve winst, alleen maar negativiteit. Dat is ook het erge van de doodzonde van de woede. Zij is grenzeloos en nietsontziend. Zij moet uitwoeden. En uitgewoed is zij pas op het moment dat alles kapot is. Zij raakt alles wat zij tegenkomt.
Er is met deze derde hoofdzonde, de ira, dus iets merkwaardigs wanneer we haar vergelijken met de andere zes. Van alle andere kun je zeggen dat die zonden – hoe scheef en hoe tijdelijk en hoe vuig ze ook zijn – iets opleveren voor de dader. Zelfverheffing of hoogmoed geeft macht, wellust genot, hebzucht zekerheid, traagheid genot. Maar wat is er voor ‘winst’ in de woede? Wat levert de razernij op voor degene die als een razende te keer gaat? Niets. De razende verliest zichzelf. Hij is zichzelf niet meer. De razende gaat als een beest tekeer. ‘Is dit een mens?’, schrijft Primo Levi in zijn boek over de tocht naar en het verblijf in het concentratiekamp. Wat geeft de woede aan de man die wekenlang zwijgt tegen zijn vrouw, zijn dochter, als zogenaamde afstraffing. Zijn woede hangt als een alles en allen verstikkende walm in het huis.
Onze voorouders noemden de woede ook wel ‘een waanzin van korte duur’. Ze kon ‘zwart’ zijn of ‘wit’. De ‘zwarte woede is de woede die je in je voelt opstijgen als lava en uitbarsten met de kracht van een vulkaan of een orkaan. Je hebt er geen macht over, ze heeft jou in haar macht. Een donkere, blinde, rauwe kracht die in ons explodeert en ons misvormt. Er is ook de witte woede, de geheel ingehouden woede, de wrok of de verbittering die ons hart vervult en eraan knaagt. Maar ‘zwart’ of ‘wit’, woede verteert en vernietigt.
Kortom, er is een woede die ons ontmenselijkt. Louter negativiteit! Het gekrenkte ego kan niet anders meer dan krenken. ‘Ik ben niks? Dan hij ook kapot’. Dichtbij ligt dan: ‘en dan alles maar kapot’.

Als een briesende leeuw

Wij komen met de hoofdzonde van de woede dicht in de buurt van wat het wezen is van de duivel. Van de duivel, die samenballing van het kwaad, heet het dat ‘hij rondgaat als een briesende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden’ (1 Petrus 5: 8). Dit sterke beeld komen wij al tegen in de Psalmen, in het bijzonder de psalm van de lijdende rechtvaardige, Psalm 22 (vers 14). Daar is het een beeld voor de vijanden, voor de krachten die uitsluitend uit zijn op de vernietiging van de rechtvaardige, de godvrezende. In het Nieuwe Testament zijn deze razenden de demonen die niet anders kunnen dan wraak en verderf zaaien. Zij kunnen niet anders. Zij danken immers hun bestaan aan hun gekrenkte trots. Dat vertelt ons het verhaal, dat de demonen gevallen engelen zijn onder leiding van Lucifer. Zouden zij, engelen, minder zijn dan de mens, dat aardse schepsel?? Zou die ene Ware Mens meer zijn dan zij?? Dat nooit! Deze gevallen engelen kunnen niet anders meer dan wraak koesteren en verderf zaaien. Beledigde eer is hun oorsprong en woede hun bestaan. Het levert niets op. Maar daar gaat het in het demonische ook niet om. De hel is uitsluitend negativiteit.
Met de woede zitten wij in de buurt van dit demonische. Wanneer Jezus het meest heilzame teken doet – mensen genezen van boze geesten – en de schriftgeleerden dat uit nijd ontkennen en het zelfs omgekeerd tot werk van de duivel verklaren, dan komen zij in de buurt van het demonische, de lastering van de Geest (Mattheüs 12: 32). Wanneer Stefanus zijn rede heeft afgerond ‘berstten hun harten, knersten zij de tanden’, en wanneer Stefanus vervolgens voorbede voor hen doet, ‘stopten zij hun oren’ en ‘vielen eendrachtig op hem aan’ (Handelingen 7: 54vv). In zijn visioen ziet Dante dit tafereel terug [5]. Dat doet de blinde woede met ons. Daarom is woede ook zo gevaarlijk. Saulus ‘blaast dreiging en moord’ tegen de gemeente, totdat God hem bij Damascus stilzet en geneest.

Genezing van de ziel

Waar is genezing van de woede te vinden? Dit woord ‘genezing’ past meer bij de doodzonde van de woede dan ‘vergeving’. Dante hoort in de duisternis de zielen van de toornigen het Agnus Dei bidden. Zij roepen steeds door om de vrede en barmhartigheid van Christus, het Lam Gods dat de zonden der wereld wegneemt. Dat is hun boetedoening. Door eenstemmig dit gebed te bidden ‘ontwarren zij de kluwen der gramschap’ [6], lezen wij bij Dante. Het bidden van het Agnus Dei is zelf genezend. Het is met de woede als bij een zware mist. Die trekt pas op wanneer de zon er verwarmend in doordringt. Woede moet wegsmelten. En dat gebeurt door de ervaring van de zachtmoedigheid. Zachtmoedigheid is het tegenovergestelde van de toorn. Van de woede genezen wij alleen door de ontmoeting met de ander die anders is, met Hem die ons aanvaardt en genadig over ons bewogen is, de zachtmoedigste van alle mensen.
Wat de psychologie ons leert en de beste ervaringen in het pastoraat of in eigen leven ons bevestigen, dat schenkt ons het Evangelie: de ervaring aanvaard te zijn uit genade. De giftige bron van de woede is de krenking van het ego, de narcistische krenking, de gekwetste nationale trots, het gevoel onderuit gehaald te zijn, de projectie van eigen zelfveroordeling. Er is een woede die ons opsluit in de duivelskring. Blinde woede, zwart of wit, maakt ons eenzaam.

Bevrijd tot rechtvaardige toorn

Wie niet woedend wordt wanneer er reden toe is, begaat een zonde, zegt Johannes. Chrysostomus ergens: ‘Er is een gerechtvaardigde toorn, die ons menselijk maakt’. Volgens Thomas van Aquino zijn er drie voorwaarden wil onze toorn gerechtvaardigd zijn:
§ De zaak waar het over gaat moet rechtvaardig zijn.
§ De intentie ervan moet juist zijn, gemotiveerd door rechtvaardigheid en niet door wraak.
§ De reactie moet in verhouding staan tot het feit waarover je kwaad wordt.
Om op deze wijze onze toorn plaats te geven en menselijk te doen zijn, moeten wij zelf bevrijd zijn van de bron van de blinde woede, van onze gekweldheid over andermans geluk vanuit een verongelijkt ego.
Dat kan in een mensenleven een lange weg zijn. Soms moeten wij heel lang op de Louteringsberg het Agnus Dei bidden om die ene zin uit de gelijkenis van Jezus niet meer als verwijt te horen, maar op zijn heilzame waarde te schatten: ‘Waarom is uw oog boos, omdat Ik goed ben?’ Ja, waarom eigenlijk? Wanneer ik weet aanvaard te zijn, een kind van God, voor het geluk geschapen? Waarom zou ik dan boos zijn over wat goed is? En dan komt er ruimte voor toorn die op zijn plaats is. Toorn over wat kwaad is.

Dr. H. de Leede (1950) is hoofddocent en hoofd seminarium van de Protestantse Theologische Universiteit te Kampen/Doorn en redacteur van Wapenveld.

  1. Louteringsberg, Canto XV-slot.
  2. Psalm 94: 1vv.
  3. Louteringsberg, Canto XVII.
  4. Louteringsberg, Canto XVII-slot.
  5. Louteringsberg, Canto XV-slot.
  6. Louteringsberg, Canto XVI-begin.