Waarom komt u ons hinderen

Op 26 maart van dit jaar ontving Willem Jan Otten een eredoctoraat van de Universiteit Utrecht. Opvallend genoeg was het de Faculteit der Godgeleerdheid en niet die van de Letteren die de veelzijdige auteur, actief als dichter, roman- en toneelschrijver en essayist, de lauwerkrans wilde omhangen. Op het eerste gezicht lijkt dat wat vreemd, maar sinds Otten in 1999 toetrad tot de Katholieke Kerk is het christelijk geloof een expliciete plaats gaan innemen in zijn oeuvre. De Utrechtse theologen gaven als motivatie dan ook dat Otten met zijn literaire werk het grote belang van levensbeschouwelijke en religieuze thema’s zichtbaar heeft weten te maken in de maatschappij.
Toen de auteur zich destijds steeds duidelijker uitsprak ten gunste van het christelijk geloof, werd hem dat door de Nederlandse intelligentsia niet in dank afgenomen. Zo trachtte de atheïstische Rudy Kousbroek zijn collega openlijk en honend terug te halen naar het kamp der religielozen. Het Vaticaan zou zijn verstand hebben beneveld en hem van zijn talent beroofd. Otten keerde niet terug, integendeel. Ik herinner me nog goed hoe hij met Het wonder van de losse olifanten, zijn eind 1999 gehouden ‘rede tegen de ontwikkelden onder de verachters van het christelijk geloof’, veel stof deed opwaaien. In een gepassioneerd en zoekend betoog maakte hij duidelijk dat de christelijke religie de zijne was geworden. Aan het slot van zijn rede vroeg hij zich indringend af: ‘Kun je ernaar verlangen niet te geloven? Bestaat de afkeer van mysterie bij de verachters van de christelijke religie werkelijk?’
Eind 2006 verscheen van Ottens hand de essaybundel Waarom komt U ons hinderen waarin hij deze vragen dieper aftast [1]. Het boek is ontstaan naar aanleiding van een serie in NRCHandelsblad waarin hij een jaar lang de helden mocht portretteren die veel hebben betekend voor zijn schrijverschap. De gekozen auteurs en filmmakers hebben vrijwel allemaal een kerstenende uitwerking op hem gehad. In de ‘zoekjaren’ tussen 1993 en 1999 drong steeds meer tot hem door dat in het werk van de meeste van hen iets van Christus verborgen zit. Dat betekent echter niet dat hun oeuvre bol staat van de grote woorden van de geloofstaal. Zij zijn voortdurend bezig om de realiteit van hun geloof, van wat ze het liefst verlangen, te veroveren op hun eigen gedachten. Hun personages laten zij zo ver mogelijk van God afdrijven om hen zo tot de ontdekking te brengen dat ze niet kunnen leven zonder iets of Iemand buiten zichzelf. Otten tracht bij zijn veertien helden steun te vinden in zijn eigen gevecht tegen de zonde van de wanhoop, zoals hij het zelf verwoordt.
Lezers van Het wonder van de losse olifanten komen in de eregalerij een aantal bekenden tegen: Shusaku Endo, Dostojevski, C.S. Lewis, Pascal en Reve. Opvallend genoeg is slechts één van de helden een vrouw: de kinderboekenschrijfster Tonke Dragt. Zij is niet opgenomen vanwege haar kerstenende invloed, maar vanwege de ‘overstelpende leeservaring’ die zij de jeugdige Otten met haar zeldzame verbeeldingskracht wist te bieden. Als volwassene ziet hij dat de hoofpersoon in De brief voor de koning door zijn opdracht te aanvaarden een innerlijk strijdperk betreedt. Zoals Tiuri de hem toevertrouwde brief door onherbergzame wouden naar zijn bestemming moet brengen, moet de mens zijn ziel door het leven loodsen – beide ondernemingen even dierbaar als onkenbaar. Hoewel Dragt niet is uitgegroeid tot een auteur van wereldformaat (al beschouwt Otten haar als een betere schrijver dan Tolkien!) krijgt zij wel een ereplaats: ‘Schijvers die erin geslaagd zijn zich te richten op kinderen, op lezers van de eerste ontvankelijkheid, zijn in mijn ogen altijd een slag groter dan de grootsten, zelfs al zijn hun literaire verdiensten geringer.’
Een tweede held die niet in het boek is terechtgekomen vanwege zijn christelijke boodschap is de Argentijnse schrijver Borges. Otten noemt hem de schrijver van het geluk, die hem iets teruggaf van wat hij als kind moeiteloos bij schrijfsters als Tonke Dragt of Selma Lagerlöf gevonden had. Hij roemt hem als wijsgerigste van de twintigste-eeuwse verhalenschrijvers, ondanks of misschien juist wel dankzij de vormgeving van zijn ideeën in beelden, mythen en fabels. Otten geeft een tegendraadse lezing van Borges, die gewoonlijk gezien wordt als de aartsvader van het relativisme vanwege zijn op afstand blijven van God en zijn personages die steeds beheerst worden door een onwaarschijnlijk en vergeefs denkbeeld. Toch is Borges wars van de achterdocht ten opzichte van het transcendente die veel van zijn generatiegenoten heeft beheerst. Voor wie op zoek gaat naar datgene wat hij eigenlijk niet kan geloven heeft hij grote sympathie, en hij is er nooit op uit om te bewijzen dat God niet bestaat. Zoals Otten het prachtig formuleert: in een geestdodende tijd herstelt hij het gehavende, belachelijk gemaakte metafysische verlangen.
Een nog prikkelender essay is gewijd aan Gerard Reve. Volgens Otten besefte geen Nederlandse schrijver van zijn generatie hoe uitzinnig het geloof was. De periode waarin Reve tot aanvaarding kwam van zijn homoseksuele geaardheid, is dezelfde als waarin het bij hem insloeg dat God een persoon was, geboren uit een vrouw van hetzelfde vlees en bloed als hij. Beide ervaringen van onbegrijpelijkheid en mysterie weigerde Reve weg te redeneren. Otten ziet Reve niet als propagandist van de seksuele revolutie: voortdurend lijdt hij nederlagen en ten diepste vindt hij zichzelf onaanvaardbaar. De aanzwellende stroom seksuele fantasieën die Reves werk gaandeweg is gaan beheersen is gericht op de Ander, aan wie hij zich verlangt over te geven. Hij dwingt die Ander tot zijn erotische voorstellingen en koestert zo de illusie dat liefde maakbaar is. Volgens Reve bewijst God zijn almacht door zich seksueel te laten kruisigen. Elders in het boek geeft Otten toe dat Reve met zijn denkbeelden heeft gebalanceerd op de rand van ketterij. Toch rekent hij zijn werk tot het mooiste religieuze proza dat ons taalgebied heeft opgeleverd. Deze bewering zou ik heel graag verder uitgediept zien. Reves poging om God op de knieën te brengen, brengt hem zelf op de knieën, een ironie die Otten het slechtst begrepen deel van zijn oeuvre noemt. Maar wat vindt Otten van de christenen die de pagina’s van Reve ervaren als blasfemische bezoedeling van God? Hoe valt Reves erotische ironie te rijmen met de heiligheid van God?
Herhaaldelijk verzucht Otten dat het zo jammer is dat zijn helden niet met elkaar in gesprek kunnen gaan en elkaars werk vaak niet hebben gekend. In zijn boek geeft hij ze als het ware aan elkaar te lezen, maakt ze tot ‘gelijktijdigen’, maar daar blijft het niet bij. Ik beschouw het als de grote verdienste van Otten dat hij zijn helden in gesprek weet te brengen met onze huidige cultuur en toont hoeveel wijsheid en heling zij hebben te bieden voor hedendaagse onrustige zoekers en godlozen. Hij laat Pascals vertwijfeling zien, zijn gevecht met de atheïst in zichzelf, de afgrond die hij oproept, maar ook de onbeschrijflijke vreugde van zijn Godservaring. De Engelse apologeet G.K. Chesterton, die tegen de tijdgeest in zich kant tegen het vreugdeloze wereldbeeld van het determinisme, dat mensen slechts ziet als onderdeel van een kosmische gevangenis. De Poolse dissident en Nobelprijswinnaar Cesław Miłosz die zijn geest vrij denkt van het zielloze materialisme, het vooruitgangsgeloof en het cynische, rationele atheïsme van de twintigste eeuw. Dostojevski, die zijn personages laat inleven in elke denkbare vorm van ongeloof en vertwijfeling en die zich met de Groot-Inquisiteur uit De gebroeders Karamazov afvraagt waarom Jezus ons is komen hinderen. In hun verlangen naar verlossing en vergeving en hun poging het mysterie woorden te geven dalen al deze helden diep af in het geloofsverlaten hart van de mens.
Mysterie is een kernwoord dat klinkt in het werk van Otten. In de proloog geeft hij aan dat hij met zijn boek achteraf betekenis probeert te geven aan iets mysterieus, aan de hand van kunstenaars die zichzelf beschouwen als dienaars van een troostvol, ondoorgrondelijk mysterie. Het verbeelden van het geloofsgeheim is ook een rode draad in het werk van kunstenaar Marc Mulders die elk heldenportret heeft opgeluisterd met een collage in kleur. Volgens Otten is er geen schilder die beter laat zien hoe geloof en kunst in onze tijd kunnen samenhangen. In Intermediair zei Mulders onlangs dat hij als kunstenaar niet taboedoorbrekend wil zijn, maar het taboe juist wil helen in dienstbaarheid aan kerk en gemeenschap. Met zijn beelden tracht hij het mysterie van de gekruisigde Jezus in te vullen om Hem zo aan te kunnen raken.
De predikant Bas van der Graaf betoogde in het vorige nummer van Wapenveld dat er weer ruimte is voor het mysterie. Wanneer mensen ervaren dat hun hart wordt aangeraakt, overtuigt dat ze waarschijnlijk meer dan een apologie. Dat sluit prachtig aan bij Otten, volgens wie het geloof als het erop aan komt geen dodelijke, alles weerleggende repliek is, maar een kus. Waarom komt U ons hinderen is behalve weerwoord vooral een liefdesbetuiging, die hopelijk velen zal wekken uit de slaap van ongeloof, wanhoop, twijfel en gemis. Een hoopvol signaal is dat de eerste druk al is uitverkocht. Van mij mag er snel een tweede van de drukpers rollen, zodat nog meer mensen zich kunnen laven aan dit prachtige, verontrustende boek.

  1. Uitgeverij G.A. van Oorschot, Amsterdam, 2006, 162 pag., ISBN 9789028240650, € 22,50.