Heliand

Een Christusgedicht uit de vroege middeleeuwen
Vertaald door Jaap van Vredendaal, Willem van der Meiden en Redbad Veenbaas

Niemand had ooit kunnen vermoeden dat de Nieuwe Bijbelvertaling zich tot een heuse bestseller zou ontpoppen. Getooid met de NS-publieksprijs en zonnige verkoopcijfers heeft de nieuwste Bijbel in het Nederlands inmiddels een stevige positie binnen het literaire domein ingenomen. Of alle kopers daadwerkelijk zijn geïnteresseerd in de boodschap achter de Bijbelse verhalen valt slechts te gissen en te hopen, maar het laat wel duidelijk zien dat mensen nog altijd waarde hechten aan het Bijbelwoord in hun eigen taal. In reformatorische kring gaat men er veelal vanuit dat pas vanaf de Reformatie in die behoefte wordt voorzien. Dat is echter slechts ten dele waar: de Reformatie bracht weliswaar volledige Bijbels op de markt, maar al sinds eeuwen daarvoor was de Bijbelse boodschap grotendeels in de volkstaal toegankelijk. Eén van de vroegste voorbeelden daarvan uit onze contreien is het Oudsaksische gedicht Heliand [1]. Dit ‘Christusgedicht uit de vroege middeleeuwen’ is sinds eind 2006 in een prachtige vertaling beschikbaar en biedt een fascinerende blik in de leef- en gedachtewereld van onze negende-eeuwse voorouders.
Nadat zijzelf het christelijke geloof al in de vijfde eeuw hadden omarmd, lieten de Franken elk gebied dat zij veroverden kennismaken met het christelijk geloof. Beter gezegd: elke triomf betekende een min of meer gedwongen kerstening van het overwonnen volk. De Saksen, levend in de huidige noordelijke grensstreek tussen Nederland en Duitsland, verzetten zich daarom ook lange tijd tegen de vreemde indringers, maar moesten zich op de overgang naar de negende eeuw toch gewonnen geven. Onvermijdelijk drong hiermee ook de evangelieverkondiging dieper in de heidense wouden door, gelijk met een verdergaande verschriftelijking van de cultuur. Er ontstonden kloosters en scholen en de afzonderlijke stammen kwamen onder centraal gezag te staan. De Heliand, zelf product van deze vergaande veranderingen, laat echter zien dat de omschakeling naar het nieuwe gedachtegoed slechts geleidelijk plaatsvond; de werkelijke missie kwam pas na de overwinningen goed op gang.
De Heliand kwam tussen 825-850 tot stand en is waarschijnlijk geschreven door een geoefende dichter, die enerzijds een degelijke theologische scholing had genoten, maar anderzijds ook zeer goed thuis was in de orale tradities van de lokale stammen. Hij componeerde een gedicht over het leven en sterven van Jezus, waarbij hij zowel in dichtvorm als inhoud aansloot bij de belevingswereld van zijn publiek. Zijn werk is geen Bijbelvertaling pur sang, maar wel een duidelijk initiatief om het evangelie in de breedste zin van het woord te vertalen. Inmiddels hebben we zo’n 1200 jaar later eveneens een vertaling nodig om zijn prestatie op de juiste waarde te kunnen schatten. Die vertaling verscheen eind vorig jaar van de hand van Jaap van Vredendaal, de eerste in het Nederlands. De Heliand kon zich al langere tijd in Duitse en Engelse vertalingen verheugen, maar bleef voor het Nederlandse publiek lange tijd op afstand.
Van Vredendaal voorziet de tekst van een gedegen Inleiding, waarin hij de tekst in zijn Vroegmiddeleeuwse context plaatst en ingaat op de eigenheid van het gedicht. Die eigenheid heeft Van Vredendaal zoveel mogelijk een plaats proberen te geven in de vertaling. De Heliand is namelijk geschreven in de allitererende versvorm van het Oudsaksische heldendicht: ‘iedere versregel (een langvers) bestaat uit twee helften (halfverzen), die gescheiden worden door een natuurlijke adempauze, de cesuur. Ieder halfvers heeft twee sterk beklemtoonde lettergrepen (heffingen). De halfverzen worden met elkaar verbonden door alliteratie’ (p. 38). In zijn vertaling heeft Van Vredendaal deze versvorm aangehouden, wat betekent dat ook in het moderne Nederlands woordparen waarvan de beklemtoonde lettergrepen allitereren de kern vormen van de verzen. Dat de vertaler hiermee een bewonderenswaardige prestatie levert, mag blijken uit de volgende verzen over het einde der tijden (vs. 4310-4314):
‘... Aan de maan wordt het zichtbaar / en aan de zon evenzo: zwart worden beide / bevangen door duisternis. Dan vallen de sterren, / de heldere hemellichten, en verheft zich de aarde, / het brede land beeft: het zijn de bakens van het einde.’
Het maakte mij wel nieuwsgierig in hoeverre hier de Oudsaksische tekst leidraad kon vormen bij woordkeuze en zinsvolgorde. Het voorbeeld laat bijvoorbeeld duidelijk zien dat die zinsvolgorde niet de natuurlijke gang van het moderne Nederlands volgt. Vaak komen zinsgedeelten in een enjambement op de volgende regel terecht, wat het lezen van de tekst voor moderne lezers enigszins vertraagt. Hoewel de vertaler zich niet expliciet uitspreekt over het doel van zijn vertaling, lijkt hij met deze brontekstgetrouwe methode een tamelijk onderlegd publiek te verwachten, dat bereid is enkele hindernissen in het Nederlands te aanvaarden. De woordkeuze vormt bij tijd en wijle eveneens een hindernis, op plaatsen waar Van Vredendaal de Oudsaksische tekst laat doorschemeren: hij gebruikt woorden in hun vroegere betekenis of hanteert vernederlandste termen van Saksische begrippen, die hij in aantekeningen onder de tekst verantwoordt. Voor de geïnteresseerde lezer levert dat overigens vaak heel interessante etymologische doorkijkjes op!
In zijn keuze nauw aan te sluiten bij de uitgangstekst van de vertaling lijkt Van Vredendaal het tegenovergestelde principe te volgen van de dichter van de Heliand. Uit de tekst blijkt namelijk op vele plaatsen dat die dichter zich uitgebreide moeite getroostte om het evangelieverhaal op een begrijpelijke wijze aan zijn publiek voor te stellen. Hij doet dit door aan te sluiten bij de cultuur en gewoonten van dat Saksische publiek en door vanuit hun begrippenkader en verwachtingshorizon te vertellen. Dit procédé van inculturatie was met paus Gregorius de Grote al sinds de zesde eeuw een gangbare missionaire houding. In de accenten die de dichter aanbrengt, lichten de waarden van de heidense Saksische samenleving op. Zo tekent hij Christus als de held, van adellijke komaf, geboren in een welvoorzien huis en begiftigd met buitengewone krachten. In Christus’ omgang met zijn volgelingen klinken herkenbaar de middeleeuwse feodale verhoudingen tussen vorst en onderdaan door. Ook vinden voorchristelijke elementen als de benamingen Middelgaard voor de aarde, Wurd voor het lot en Mudspelli voor een demon hun plaats in het Bijbelepos. En door middel van korte gedeeltes met uitleg en commentaar brengt de dichter moeilijkere episodes voor zijn publiek dichterbij. In dat alles proeven we zijn inspanning om een voor de Saksen zo acceptabel mogelijk verhaal samen te stellen, dat ondanks alles recht blijft doen aan de primaire focus van Christus’ menswording.
Daarmee ligt een onderwerp op tafel dat heden ten dage onverminderd actueel is. De problematiek rond de onstuitbare leegloop van de traditionele kerken, de aandacht voor nieuwe, experimentele kerkvormen en het voortgaande debat rond Bijbelvertaling maken de Heliand tot een herkenbare worsteling. In 2001 pleitte Stefan Paas in zijn boek Jezus als Heer in een plat land voor een sterkere inculturatie van de Bijbelse boodschap bij evangelieverkondiging onder buitenkerkelijken. In de huidige Nederlandse cultuur zijn mensen dermate van het christelijk geloof vervreemd dat we hen niet zonder meer met gebruikelijke christelijke termen als verlossing en zonde kunnen benaderen. Paas waarschuwde er in zijn pleidooi overigens wel herhaaldelijk voor de cultuur niet als uitgangspunt, maar als instroompunt te nemen, als een gegeven feit waar we niet omheen kunnen. Uiteindelijk geldt de radicale kritiek van het evangelie ieder mensenleven en iedere cultuur; we kunnen niet in het stadium van inculturatie blijven hangen. De vraag naar het mogelijke publiek die Van Vredendaal in de Inleiding nog aansnijdt, is in dat opzicht wel interessant. Als daadwerkelijk ongeletterde kloosterlingen of jonge scholieren dat publiek vormden, kun je je afvragen in welk stadium van geloofsonderricht dit toegesneden evangelieverhaal functioneerde. Was het moedermelk of behoorde het tot de vaste kost?
Na de Heliand volgen in de uitgave ook enkele fragmenten van een Oudsaksische bewerking van het Genesis-verhaal, eveneens in allitererende verzen. De vertaling van deze fragmenten is van de hand van Redbad Veenbaas, die aan een dissertatie werkt over de auteur van de Heliand. De fragmenten doen vermoeden dat er meer van het Oude Testament in het Oudsaksisch vertaald is geweest, maar over de precieze feiten daarvan laat de overlevering ons in het ongewisse. Dit lot viel tevens de Heliand ten deel, want het slot van het gedicht is in geen enkel afschrift bewaard gebleven. Het mag ons des te meer verbazen en verheugen dat er überhaupt zo’n prachtig verhaal is nagelaten waarin de historie in alle rijkdom tot leven komt. Door de kunstige vertaling van Van Vredendaal, gevat in de prachtige gebonden uitgave, royaal voorzien van illustraties, hebben we eindelijk toegang tot dit meesterwerk.

  1. Uitgeverij Sun, Amsterdam, 2006, 272 pag., ISBN 9085062969, € 29,50.