‘Winst maken is een conditio sine qua non maar niet het doel’
Maar in 1969 is het eerste kind op komst en moet er geld verdiend worden. Bert Heemskerk kiest voor een loopbaan in het bankwezen: ‘Wat mij aantrok in het bankwezen is de macht en de invloed van een bank. Mensen maken zich elke dag druk om hun geloof, hun brood en hun geld. De bank, die in je leven je geld bestiert, waar je je geld van krijgt of die het voor je belegt, is in je leven een belangrijke partij. Met iemand praten over het beleggen van diens geld, is bijna hetzelfde als praten over iemands geloof. De meeste mensen, die wat meer verdiend hebben, hebben dat verdiend met lang, hard werken en met risico’s nemen. En ze willen er bijna allemaal wat goeds mee doen. Dat is toch wel echt Nederlands.’
De Davos-ervaring
‘Ik ga al een jaar of veertien naar het World Economic Forum in Davos waar eenmaal per jaar de fine fleur van de wereld bij elkaar komt. Het is een gebeuren waar ik naar toe ga om een beetje inspiratie op te doen. In de dagelijkse sfeer is er zoveel proza dat je best zoiets kunt gebruiken. Een aantal van de belangrijkste politici is er altijd. Angela Merkel was er dit jaar, vroeger was Kohl er. Clinton is er regelmatig geweest. De premiers van de Oost-Europese landen ontmoeten elkaar altijd daar. Het is een geweldig netwerk. Aan de andere kant is het bedrijfsleven er. Zeker de top van het Amerikaanse bedrijfsleven komt er graag naar toe. En dan de NGO-achtige organisaties. Professoren en de wetenschappers van allerlei soorten lopen daar rond en de laatste jaren ook dichters en filmsterren; mensen die mondiaal tot de verbeelding spreken.
Iedere keer begint men met een sessie waarin men zich afvraagt: wat vindt de wereld nu belangrijk? Daar heb ik toch zien gebeuren dat apartheid werd afgeschaft. Ik heb daar de muur zien vallen, voordat ‘ie echt viel. Een paar jaar geleden werd daar besproken: ‘Over een paar maanden vallen we Irak binnen’. Toen ben ik overigens ook opgestaan en heb ik gezegd: ‘Dat kun je niet zomaar doen’. Op het WEF wordt echt geschiedenis gemaakt.
De afgelopen jaren stond het WEF het meest in het teken van poverty en de millenniumdoelstellingen van de Verenigde Naties. Als het ging om de vraag ‘waar moeten we ons op deze aardbol het meest druk om maken?’, was het antwoord daarop: poverty in Afrika. De laatste twee jaar was het centrale thema climate change. Clinton zelf zei daar: ‘We kunnen ons druk maken over armoede of over aids, maar als de aarde niet meer bestaat, hoeven we daarover ook niet meer te praten. Dus laten we maar met het klimaat beginnen.’
Ik was altijd al een voorstander van clean tech en duurzaamheid maar dat heeft me toen wel op een dusdanige wijze gepakt dat ik toen tegen de aanwezige Nederlandse journalisten zei: ‘U zult zien dat de Rabobank over een paar jaar hierin een paar miljard geïnvesteerd zal hebben’.
De toon in de Nederlandse pers was een paar jaar geleden nog dat Europa en zeker ook Nederland koplopers waren op het gebied van duurzaamheid. Nederland zou het schoonste land ter wereld zijn. Dat zijn we helemaal niet. We lopen achterop in Europa, maar dat wisten we hier nog niet. We dachten meestal dat Bush de grootste viespeuk was, maar als je met Amerikanen uit de staten zelf praat, hoor je wat men in Florida en Californië denkt. En dat is echt anders dan het geluid van de centrale Amerikaanse overheid. De staten zelf hebben op het gebied van duurzaamheid al veel meer gedaan dan Nederland en ze lopen met landen als Brazilië relatief voorop. Dat is ook de reden dat Bush nu toch zijn milieuambities kan bijstellen. De staten hebben daarvoor de basis gelegd.
De Rabobank gaat voor een paar miljard investeren in sustainable energy. Met Dexia investeren we voor honderden miljoenen in het windmolenpark voor Ijmuiden. We participeren voor 55 miljoen euro in een groot, Zwitsers fonds, Esmaralda, dat in duurzame projecten investeert. We hebben al jaren de duurzame obligaties. Die vertegenwoordigen nu een waarde van zo’n tweeënhalf miljard euro.{1} De fiscale voordelen van die obligaties leiden wij door naar investeringen in bij voorbeeld duurzame kassen. De nieuwste kassen in het Westland zijn daardoor helemaal selfsupporting en geven zelfs energie terug aan de wijken die er omheen liggen. Dan hebben we nog zo’n 500 miljoen euro in het Robeco Clean Tech fonds, opgericht in december 2006. Daarnaast hebben we deelinitiatieven als de klimaathypotheek.
Dominee en koopman
De westerse economieën hebben zich aan een CO2-reductie gecommitteerd. China en India zullen meer CO2 gaan uitstoten. De verwachting is dat het totaal van de emissies gelijk blijft of marginaal daalt of stijgt. Eigenlijk gaat het erom te vermijden dat het de pan uitrijst en onbeheersbaar wordt. In Davos heerste echt een gevoel van: wij kunnen er iets aan doen. Dat is voor mij ook een reden om er iets aan te gaan doen. Een of twee jaar geleden was duurzaamheid nog een soft onderwerp in het zakenleven, terwijl mijn overtuiging toen al was dat het je burgerplicht is om daarvoor te gaan staan. Ik zit in een functie die je op dit gebied kunt gebruiken en ik vind dat je dat op zo’n moment dan ook moet doen.
Zakelijk gezien is het ook een hele relevante zaak. We moeten het niet alleen gaan doen omdat het goed is voor de aarde. Als we het goed doen, kunnen we er nog een behoorlijke cent aan verdienen ook. Ik ben wat dat betreft een echte Nederlander: dominee en koopman tegelijk. Ik vind dat als iets economisch of zakelijk niet gezond is, je het misschien op langere termijn ook niet moet doen. Laat ik een heel ander voorbeeld geven. Ik was onlangs in Brazilië bij een koffiecoöperatie waarbij zo’n tienduizend koffiehandelaren zijn aangesloten. Op een gegeven moment hadden we het over Max Havelaar-koffie. Die mag alleen van een kleine leverancier komen en zonder tussenhandelaar verkocht worden. Maar wat je op die manier eigenlijk doet, is iemand, die op sterven na dood is, nog een tijdje in leven houden. Het is veel beter om kleine boeren samen te brengen, een goede coöperatie oprichten, hen laten mee verdienen aan de volgende stappen in het productieproces van koffie en dan en gros afzetten op de wereldmarkten. Het kleinschalige van Max Havelaar heeft geen werkelijke, economische impact.
Voor mij persoonlijk is het eerste argument om met duurzame energie aan de slag te gaan het opraken van de natuurlijke hulpbronnen. Of we nu denken dat deze aarde door God geschapen is en dat we daar als een goed huisvader op moeten passen of dat deze tot stand gekomen is door evolutie, in beide gevallen is het zo dat voor de kolen die we hier in Limburg uit de grond hebben gehaald en voor de olie die we er vandaag uithalen geldt dat het weer tien miljoen jaar duurt voor je ze opnieuw hebt.
Dat is ook de wijze geweest waarop ik thuis mijn vrouw en mijn zoon heb overgehaald om te gaan rijden in een duurzame auto. Dat is toch denken aan je kleinkinderen. Ik vind het totaal onverantwoord dat wij met twee, drie, vier generaties alles opmaken. Dat is onvoorstelbaar!
De grote oliebedrijven moeten wel blijven volhouden dat er over twintig of dertig jaar nog steeds voldoende olievoorraden zijn. Zeggen ze dat niet, dan duikelt hun aandelenkoers. Daarom kan en moet onze rol als banken tegengesteld zijn. Wij moeten zeggen: ‘Kijk nu eens verder dan twintig jaar! Kijk ook eens verder dan veertig jaar!’ Een duurzame bank heeft de plicht om verder vooruit te kijken. Uiteraard wel met een gezond relativeringsvermogen. We investeren ook in olie en gas, maar ook in de duurzame energie. Het is wel enigszins te vergelijken met toen we als Rabobank bijna uitsluitend investeerden in de intensieve landbouw en veeteelt in Nederland. De Rabobank heeft toch op een heel bewuste wijze, met name Herman Wijffels heeft dat gedaan, aan de orde gesteld dat we landbouw niet alleen maar moeten zien als productieafdeling, maar ook als een maatschappelijke factor in onze leefomgeving.
De Rabobank is een redelijk gedreven organisatie. Het is makkelijk om door te slaan naar teveel of te weinig milieubewustzijn. Nog een keer Brazilië. Wij hier zien dat land toch al snel als onderontwikkeld en als de kapper van regenwouden. Met dat beeld ging ik onlangs ook naar Brazilië, al wist ik ook wel dat Rabobank Brazilië anders was. Wat mij heeft gefrappeerd is dat de duurzaamheidscode die ze daar gebruiken voor het financieren van Braziliaanse agri-bedrijven zo streng is dat we die hier in Nederland niet bedacht zouden hebben. Al die bedrijven zijn apetrots dat ze voldoen aan de duurzaamheidscode en dat ze op een schaal van tien eerst op een zesje zaten, nu op een zeven zitten en naar de acht willen. Dat heeft ermee te maken dat in Brazilië duurzaamheid een specifiek thema is vanwege de regenwouden. Rabo heeft er van meet af aan op gelet dat onze klanten duurzaam produceerden. Wij waren één van de eersten die daar de boeren gingen financieren.{2} Dat een boer geld kreeg van een bank was toen niet gebruikelijk. In die situatie konden we normen stellen en dat doen we nog steeds. Daarom gaan nu de beste boeren naar de Rabobank omdat hen dat een soort kwaliteitscertificaat geeft. Maar ik heb niet de illusie dat we op zo’n manier kunnen werken in bij voorbeeld Australië. Daar is de concurrentie tussen banken veel groter.
Wij kunnen geen Triodosbank zijn; waar we overigens wel een klein belang in hebben. De Triodosbanken vind ik mooi, want die kunnen heel zuiver zijn. Wij zijn natuurlijk toch een bank van en voor het volk. Dat wil ik ook graag uitstralen. We moeten toch ook rekening houden met andere stemmen en andere gedachten. Tegelijkertijd moeten we er ook voor zorgen dat die andere stemmen zich toch conformeren aan een algemene lijn die we hebben getrokken waarin we zeggen: ‘Sommige dingen doen we niet’.’
Mensen meekrijgen
De uitgave ‘De impact van MVO’ bij het maatschappelijk jaarverslag 2006 van de Rabobank meldt het volgende: ‘Een weerbarstig onderwerp blijft het bewustmaken van medewerkers van het belang van maatschappelijk verantwoord handelen. Voor hen kan MVO alleen maar een succes zijn als het een vanzelfsprekend onderdeel is van onze financiële dienstverlening aan klanten en voldoende oplevert. Vergroting van kennis en bewustwording van MVO is ook in 2007 een must.’
Heemskerk: ‘Toen ik anderhalf jaar geleden uit Davos kwam en zei dat we grootscheeps gingen investeren en beleggen in ‘clean tech’ kreeg ik nogal wat oppositie. Ik had nogal wat missionariswerk te doen. Dan communiceer je via de pers naar je eigen mensen anders moet je intern bij wijze van spreken dertig jaar praten.
Ik sprak zonet met een manager die met zijn team naar een school voor gehandicapte kinderen is geweest. Hij vertelde dat dat leuk voor de kinderen was, maar ook voor zijn eigen mensen. We liggen nu met de vakbonden overhoop over twee of drie procent salaris erbij maar hij zei: ‘Als je dat meemaakt met die kinderen, waar hebben we het in Godsnaam over: twee of drie procent erbij?’. Als mensen er zelf iets aan doen, dan veranderen ze ook echt. Dat blijf ik ook inspirerend vinden aan Jezus. Hij zei dat dat de dingen zijn waar het om gaat in het leven.
In het kader van het Rabo Development Program hebben we belangen in banken in zwaar onontwikkelde landen, bij voorbeeld in Tanzania en Zambia. Vorig jaar zijn 160 van onze mensen naar de banken in die allerarmste landen geweest en hebben ze daar meegeholpen met automatisering, geldautomaten of kredietverlening. De belangstelling om dat soort werk voor een paar maanden te doen is overweldigend. De mensen die dat werk gedaan hebben, die zijn ook echt op een goede manier veranderd.
Vorig jaar november hebben we het hele senior management meegenomen naar Petten. We hebben daar lezingen over duurzame energie gehad en hebben windmolenparken bezocht. Iedere senior Rabo manager weet nu hoe een biovergistingsinstallatie in elkaar zit. Op die manier maken mensen zich dat eigen. Mensen moeten zich tot dat soort dingen aangetrokken voelen en degenen die dat niet zijn, mogen hier wegblijven. Hoe langer je alleen maar met geld bezig bent, hoe meer je geestelijk alleen maar afstompt, hoe meer je er door geobsedeerd wordt, hoe oppervlakkiger je ervan wordt en hoe meer je je ogen sluit voor allerlei andere dingen.’
Geld verdienen
‘Misschien zou je de wijze waarop je kijkt naar geld verdienen in het bedrijfsleven eens moeten vergelijken met wat mensen dagelijks tot zich nemen: voedsel. Voedsel tot je nemen is niet alleen nodig; het is ook nog lekker als je goed eten neemt. Maar degene die zegt dat eten het doel van je dag of je leven is, heeft zich dusdanig volgevreten dat ‘ie echt een ‘dikke ik’ is geworden. Degene die volhoudt dat geld verdienen niet alleen een middel is om te blijven leven, maar dat dat het uiteindelijke doel is van een bedrijf, die is volgens mij, ik heb er geen andere woorden voor, gek! Stel je voor dat de motivatie van een bakker was: ‘Ik moet vandaag meer geld verdienen dan gisteren’. De motivatie van zo’n man moet toch liggen in de liefde voor brood bakken, in het hebben van een relevante functie in de maatschappij en er leuk geld mee kunnen verdienen en liefst een beetje meer. Een bedrijf dat als eerste en laatste doel winstmaximalisatie voor z’n aandeelhouders heeft, vind ik absolute onzin. Sommige van dat soort bedrijven is een langer leven beschoren. Soms zie je ze van de ene naar de andere verschijningsvorm gaan, maar ten lange leste houden ze het niet vol. De meeste grote, Amerikaanse bedrijven hebben grote familieaandeelhouders die vermijden dat uiteindelijk alleen maar aandeelhoudershebzucht het voor het zeggen heeft. Die houden het wel langer vol.
Ik ben niet zo’n pessimist die denkt dat als iedereen Angelsaksisch of Amerikaans gaat denken het helemaal mis gaat met deze aarde. Dat kun je op langere termijn niet volhouden en iedere keer krijg je weer een terugslag. In de 17e eeuw is men in Nederland gestraft voor de tulpenmanie. In een systeem waarin enkel geld verdienen centraal staat, verdient iedereen cyclisch een zware straf (lacht hartelijk). Of het nu Enron of Ahold is, ze krijgen hem iedere keer weer.
Heel veel mensen denken nu eenmaal Angelsaksisch en zijn zeer winstgedreven. En het werkt ook, ... tot op zekere hoogte en dan bereik je een soort omslagpunt. Wij kennen alleen maar de verhalen van mensen die puissant vermogend geweest zijn. Maar er zijn er ook duizenden die zwaar mislukt zijn. In de private equity-hoek wordt door sommigen nu heel veel winst gemaakt, maar vergeet niet dat er ook heel veel verloren wordt. Begin jaren tachtig was ik bij AMRO verantwoordelijk voor venture capital en in die periode verloren we alleen maar geld.{3} In die tijd kwam Nederland economisch net weer een beetje op gang en heerste er een sfeer waarin zakendoen een beetje vies en oneerlijk was. Over twee of drie jaar slaan de private equity-winsten weer om. Het is net als bij goud delven. Als iedereen erop duikt, is de berg snel weg.
Als coöperatieve Rabobank kun je geen hebzuchtige klanten of aandeelhouders hebben zoals een beursgenoteerd bedrijf die kan hebben. Dat is een voordeel. Daar ben ik blij om, maar ik zou niet zover willen gaan om te zeggen dat ieder bedrijf in Nederland een coöperatie moet worden. Het echte middel tegen idiote hebzucht bij beursgenoteerde bedrijven, die leidt tot het verknallen en leegzuigen van bedrijven, is het oude systeem van preferentieaandeelhouders; een paar partijen die echt op de langere termijn letten. Dat zouden de grote pensioenfondsen kunnen zijn want die investeren op een termijn van tientallen jaren. Daarom lopen ze op het gebied van duurzaamheid voorop. Maar ik zou het niet willen voorschrijven.
De meeste van onze mensen die aan het front zitten, zijn van huis uit geen bankiers maar komen uit de foodsector. Ze weten wat goed fruit is en wat goed graan is. Die mensen praten met de boer niet alleen over de marges maar ook over wat het beste product van de boer is en wat zijn beste afzetmarkten zijn. Het eerste doel van een bedrijf is de maatschappelijke rol vervullen waar je voor staat. Winst maken is daarbij een conditio sine qua non, maar het is niet het doel.’
Typisch Rabo
‘In de vrije markteconomie is het moreel appel dat gedaan wordt op organisaties minimaal. Het accent ligt op produceren, concurreren, innoveren en groeien. Het moreel begrenzen van organisaties is vanuit de postmoderne ruimte nauwelijks mogelijk. Sterker nog, moreel beraad wordt veelal gezien als een luxe die niet strookt met de harde overlevingsstrijd van de markt.’ – zo stelde het openingsartikel van deze jaarserie ‘Plaats voor trage vragen’ in Wapenveld, februari 2007.
Heemskerk: ‘Het aardige van de Rabobank is dat je hier makkelijker met elkaar over geloof en zingeving kunt praten. Bij ABN AMRO, en daar was niks mis mee, wisten we van elkaar niet wie protestants, katholiek of joods was. Daar werd echt nooit over gesproken, 23 jaar lang niet. Hier wordt nog over geloof gesproken en hier kun je het ook nog hebben over protestantse en katholieke stromingen en over de islam. Als voorzitter van de ethische commissie krijg ik ook regelmatig vragen die op het randgebied liggen van geloof en bankieren. Bij voorbeeld of een moslim een hoofddoek op het werk mag dragen of iemand geen hand mag geven.
Het taalgebruik bij de Rabobank is echt anders. Ik kende bij voorbeeld het woord ‘zelfredzaamheid’ niet tot ik het hier voor het eerst hoorde. Het klonk een beetje Vlaams voor mij. Zo zijn er hier meer begrippen die afgestoft zijn en gehanteerd worden. Dat heeft toch te maken met een hele sterke cultuur, met die agrarische worteling en met het nog steeds trots zijn daarop.
Commercieel zijn we ook en daarom dragen we die identiteit ook heel bewust uit. Ook in de rol die we vervullen in minder ontwikkelde landen speelt onze eigen afkomst mee. Pas was ik bij een jubileum ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van Rabobank Hilversum Vecht en Plassen. Bij dat soort gelegenheden zeg ik iedere keer weer, en het klinkt als een bijbelbijeenkomst: ‘Denk erom: we zijn in armoede geboren dus we moeten ook goed zijn voor de mensen die nu in armoede leven’. Na afloop zeggen de mensen dan: ‘Eigenlijk zegt u dat te weinig’. Dat soort dingen is wel wat de meeste mensen, die bij ons werken, boeit. Dat vind ik heel bijzonder.
Ik hoor van mensen die net bij de Rabobank zijn komen werken dat hen opvalt dat je hier normaal benaderd wordt. Er is hier wel concurrentie, maar niet alleen concurrentie. Wanneer er fees moeten worden gesplitst over afdelingen wordt erover gepraat in plaats van ervoor gevochten. Mensen groeten elkaar in de lift. Allemaal kleine dingen, maar het zijn wel de genen van het bedrijf.’
Geïnstitutionaliseerde verbondenheid
‘Bij de Rabobank is er echt een democratisch besluitvormingsproces. We zijn bezig met een project ‘Rabo 2010’: hoe zien de banken er in 2010 uit? Lean and mean, lagere kosten, maar toch dicht bij de klant blijven; dat soort dingen. Zo’n projectgroep bestaat voor tweederde uit mensen van de lokale banken en voor eenderde uit mensen van Rabobank Nederland, de centrale coöperatie. Het proces duurt wel langer, maar het is veel pragmatischer en wat eruit komt is veel sneller implementeerbaar. Bij een andere bank zou je voor zo’n groot project een groot adviesbureau als McKinsey inhuren. En hier vragen de mensen zichzelf af of hun werkwijzen wel de meest ideale zijn en of ze toekomstbestendig zijn. We maken wel gebruik van de grote adviesbureaus, maar dan als coach en niet op zo’n manier dat onze mensen het beschouwen als het project van dat adviesbureau. In een coöperatie praat je met elkaar, ook met de niet-bankiers erbij, heel nuchter over strategische zaken.
In een coöperatie maakt eigenlijk de klant echt de dienst uit. Ik zou niet willen zeggen dat bij ieder ander bedrijf de klant ook werkelijk, zoals dat heet, ‘koning’ is. Want niet ieder bedrijf vraagt aan zijn klanten wat de strategie moet zijn. Er zijn bijvoorbeeld andere banken die hebben gezegd: ‘Deze bank gaat die kant op en deze groep klanten willen wij niet meer’.{4} Nou, dat hebben die klanten echt niet zelf gezegd. De meeste grote bedrijven betrekken hun klanten niet bij strategievorming. Bij de Rabo is dat toch echt het geval, zij het met enige sturing vanuit de centrale coöperatie. En anders, als je iets wilt, dan zullen de klanten het altijd goed moeten vinden. Halverwege de jaren negentig zei de centrale coöperatie van de Rabo: ‘We worden een investmentbank in Londen’. Daarvoor zijn ze genadeloos afgestraft. Het is toen ook niet gevraagd aan de aangesloten banken. De bestuursleden die daarvoor verantwoordelijk waren, hebben het veld moeten ruimen. Typisch Rabo.
De strategie die we nu hebben, internationaal een grote food- en agri-bank zijn, daar staan die klanten en aandeelhouders van ons echt achter. Dat is de niche en de strategie die ze bij zich vinden passen. In de coöperatie is het contact met de klant institutioneel verankerd. Als je de klant negeert, kan ‘ie je wegstemmen.
Zo kun je Philips of Unilever nu niet meer runnen. Het verschil tussen hen en een bank is dat een bank integrale klanten heeft. Onze klanten hebben een brede en bijzondere band met ons die verder gaat dan het kopen van een stukje zeep. Toen Unilever het aantal merken drastisch terugbracht, hoorde je niemand daarover.
Je kunt het coöperatiemodel als concurrentiemodel niet even opzetten. Het is ontstaan door armoede die anderen niet wilden oplossen. De grote stadsbanken wilden de arme boeren niet financieren. Doordat die boeren dat zelf gingen doen, moesten ze dat heel streng, soms hard, maar wel rechtvaardig doen. Zo hebben ze dat vermogen bij elkaar gesprokkeld en dat vermogen is van de gemeenschap. Zoiets kun je niet even opzetten, dat duurt weer honderd jaar.
In landen als Tanzania kan het weer wel en daar doen we dat heel bewust. We doen daar bij voorbeeld mee in de National Microfinance Bank. Wij helpen die bank mee omvormen tot een bloeiende retailbank. Toen ik daar was, stond er een rij van bijna een kilometer mensen die allemaal hun geld wilden storten of opnemen. Geen enkele boer kon geld lenen en nu financieren we daar de eerste koffiecoöperaties. Wij proberen daar vooral het karakter van de landbouwkredietbank sterk te ontwikkelen. Een echte coöperatie ervan maken kan niet. Ons doel is ervoor te zorgen dat er over tien, twintig of dertig jaar een prachtige, bloeiende, lokale bank staat waar Rabo dan hopelijk nog steeds voor 37,5% in participeert. Het doel is om met dat Rabo-model de ontwikkeling van het platteland in Tanzania sterk te bevorderen.
Wij kunnen niet de hele kleine boeren financieren. Microfinance is geen winstgevende activiteit. Ik denk dat er op de langere termijn steeds geld bij moet. De Rabo Foundation besteedt jaarlijks 5,5 miljoen aan microfinanciering voor bij voorbeeld kleine boeren of vrouwen in India die daarvan een naaimachine kunnen kopen. Daar krijgen we 60 à 70% van terug. Als bankier kun je daar niet van leven.
Als we als commerciële bank daar een functie willen hebben, moeten we duidelijk stellen dat we daar niet voor caritas zijn. Dan wil je je geld terug tegen een normale rente en dat kan alleen bij boeren en bedrijven die wat groter zijn. De gemiddelde, kleine Afrikaanse boer verbouwt voor zichzelf en voor zijn buurman en heeft dus niets aan een bank die zekerheden vraagt. En als wij die zekerheden niet vragen, zijn we morgen failliet. De grotere bedrijven hebben de mogelijkheid om de economie van zo’n land ook echt te ontwikkelen. De kleinere boeren hebben die mogelijkheid niet.
Ik zie drie fasen van ontwikkeling. Hongersnood lenigen, dat moet je gewoon doen en daar kun je natuurlijk geen geld voor vragen. Ten tweede microkredieten om mensen de gelegenheid te geven om een klein winkeltje of iets dergelijks op te zetten. Dat zie ik als het ontwikkelen van de mensen. Ze worden daardoor veel zelfbewuster, maar je ontwikkelt daarmee het land niet. Dat doe je in de derde fase met de grotere bedrijven. Als Rabobank moet je in alle fasen actief zijn.’