De treden van de dagen

De schade van paars
Naar aanleiding van een evaluerende beschouwing over vier jaar een paars kabinet in het aprilnummer van 1998 van 'Wapenveld' verzocht de redactie mij nu over acht jaar paars de balans op te maken. Dat was aanleiding mijn tekst van vier jaar geleden nog weer eens door te lezen. Ik merkte daarin op dat door het minderhedenbeleid van het paarse kabinet veel conflictstof in de Nederlandse samenleving werd opgehoopt. Pim Fortuyn is er inmiddels in geslaagd deze conflictstof een stem te geven en daarmee bij de gemeenteraadsverkiezingen vele stemmen binnen te halen. Met name de paarse partijen likken thans hun wonden. Een terugkerende zelfbeschuldiging daarbij is dat ze de zegeningen van paars niet helder naar voren hebben gebracht. Tegelijk verklaart elk van die partijen ook dat ze bij de landelijke verkiezingen hun eigen politieke opvattingen helder willen gaan uitdragen.

Nu bestaat er ten tijde van verkiezingen bij regeringspartijen altijd een zekere spanning tussen het verdedigen van het afgelopen kabinetsbeleid en van de eigen partij-ideologie waarmee men zich naar de kiezer toe wil profileren. Naar ons oordeel gaat het echter bij de paarse partijen niet slechts om een spanning maar om een antinomie: een onoverbrugbare tegenstelling tussen de paarse wijze van politiek voeren en heldere ideologische partij-politiek. In deze tegenstelling steekt de voornaamste oorzaak van de crisis waarin deze partijen zichzelf hebben gewerkt en het succes van Fortuyn. In aansluiting aan mijn vorige bijdrage wil ik vanuit deze invalshoek het paarse kabinet nogmaals evalueren. Ik spits mijn beschouwing toe op de stagnerende integratie van minderheden in de Nederlandse samenleving, kortweg ook wel omschreven als het integratievraagstuk.

Goede politiek

Zoals bij elke evaluatie dringt zich ook bij de waardering van het optreden van het paarse kabinet de vraag op aan de hand van welke maatstaf beoordeeld dient te worden. We nemen daarvoor ons uitgangspunt in de maatstaf die elke politicus, ook die van paars, zelf regelmatig aanroept, namelijk dat politiek moet worden bedreven ‘in de geest van de democratische rechtsstaat’. De vraag is echter of met name paarse politici nog wel verstaan wat ze dan zeggen. Zijn deze politici zich nog wel bewust van de norm en opdracht die in deze klassieke zinsnede voor hun dagelijkse politieke handelen besloten ligt?

Politieke bedrijven ‘in de geest van de democratische rechtsstaat’ houdt allereerst in dat in de dagelijkse politieke besluitvorming aangaande wet- en regelgeving grondrechten en grondwet als richtinggevende kaders dienen te fungeren. Politici verklaren veelal zonder aarzeling dat de grondrechten door hen vanzelfsprekend worden gerespecteerd en in acht genomen. Maar een dergelijke formulering tendeert naar oppervlakkigheid. Wanneer die grondrechten werkelijk ernstig worden genomen, inclusief de spanning die er tussen sommige grondrechten bestaat, betekent dat dat ze expliciet en permanent als inspiratiebron en ijkpunt in de dagelijkse politieke besluitvorming omtrent wet- en regelgeving dienen te fungeren. Alleen langs deze weg kan de overheid haar hoge roeping – namelijk een betrouwbare dienaar van recht en grondrechten te zijn – te zijn. En daarbij gaat het er om dat in de dagelijkse wet- en regelgeving de strekking van die grondrechten niet alleen naar hun inhoud maar ook naar hun vorm recht moet worden gedaan. Dat betekent dat die wetten en regels helder, sober en onderling consistent moeten zijn; dat ze handhaafbaar moeten zijn en ook daadwerkelijk gehandhaafd worden. Dat impliceert dat bij elk voorliggend voorstel voor wet- of regelgeving de vraag moet worden gesteld of daarmee behalve de zaak waar het omgaat: openbare veiligheid, onderwijs,gezondheidszorg etcetera ook en tegelijk het gezag en de vitaliteit van de rechtsstaat wordt gediend. De overheid beschikt weliswaar over de zwaardmacht om navolging van die wetten en regels zo nodig met geweld af te dwingen. Maar een overheid die zich werkelijk een betrouwbare dienaar van het recht betoont zal daarmee bij haar burgers gezag afdwingen waardoor zij tot vrijwillige gehoorzaamheid aan die wetten en regels bereid zijn. Een zodanige overheid onderhoudt en versterkt zodoende het gemeenschappelijke en samenbindende rechts- en normbesef bij de burgers in de samenleving.

De staatsrechtsgeleerde Donner heeft er daarbij met klem op gewezen dat in een democratie de noodzaak om politieke besluitvorming rond wet- en regelgeving in grondrechten te verankeren niet minder maar eerder sterker geldt. Democratisch gekozen machthebbers die met meerderheid van stemmen op het kussen zijn gekomen, kunnen namelijk gemakkelijk in de verleiding komen vervolgens hun denkbeelden onbekommerd aan anderen te gaan opleggen. Het is dan van eminent belang dat in de volksvertegenwoordiging dergelijke machthebbers met een beroep op grondrechten over hun voornemens ter verantwoording kunnen worden geroepen. In het algemeen vormt wederzijdse kritische ondervraging tussen politici over de keuzes die zij vanuit hun partij-ideologie in de dagelijkse politieke besluitvorming maken de kern van het politieke debat in een democratie. Daarbij dient dat debat helder en voor ieder begrijpelijk te zijn zodat de kiezers, via de media, op het dagelijkse proces van democratische besluitvorming betrokken blijven. Politiek in de geest van de democratische rechtsstaat kenmerkt zich derhalve door consistente wetgeving en heldere politiek-ideologische debatten, keurmerken van goede politiek.

Met name tijdens verkiezingen trachten politieke partijen kiezers te winnen door een scherpe presentatie van hun partij- en verkiezingsprogramma die weer de neerslag vormen van de partij-ideologie. Politieke ideologieën geven antwoord op de vraag: wat voor samenleving willen we als partij eigenlijk? Het betreffen politieke visies op het publieke domein: het geheel van algemene belangen van de Nederlandse samenleving. Liberalen, sociaal-democraten en christen-democraten verschilden decennialang niet zozeer over wát zij als zaken van algemeen belang voor de Nederlandse samenleving zagen: openbare veiligheid, onderwijs, zorgvoorzieningen etcetera. Ze verschilden vooral in het onderlinge gewicht dat zij aan deze belangen toekenden en welke rol overheid en burgers in de behartiging ervan zouden moeten spelen.

Hoezeer zij echter daarover ook van elkaar verschilden, liberalen, sociaal-democraten en christen-democraten voelden zich gezamenlijk vanzelfsprekend betrokken op het fundamentele algemene belang van instandhouding van de democratische rechtsstaat zoals die was geworteld in de Nederlandse samenleving. Typerend voor het feit dat de betrokkenheid van politieke partijen op de Nederlandse democratische rechtsstaat als vanzelfsprekend wordt verondersteld is dat bij de vorming van regeringscoalities partijprogramma’s altijd wel op hun financiële haalbaarheid worden doorgemeten maar een analyse van de rechtsstatelijke en democratische implicaties ervan achterwege blijft. Op dit punt hadden we het afgelopen decennium bij de vorming en continuering van de paarse coalitie alerter moeten zijn. En dat geldt zeker naar de toekomst toe als ook minderheden het politieke toneel gaan betreden.

Paarse verloochening van de politiek

Aan de hand van deze summiere schets van enkele kenmerken van onze democratische rechtsstaat en van de daarin besloten liggende maatstaven voor goede politiek wordt duidelijk hoe radicaal anders de stijl van politiek bedrijven is die door het paarse kabinet is geïntroduceerd en waarop het zich voorstaat. Een belangrijk motief achter de totstandkoming van het paarse kabinet was de afkeer bij liberalisme en sociaal-democratie tegen de machtspositie die het CDA decennialang in de Nederlandse politiek innam door beide partijen beurtelings als ‘lood om oud ijzer’ in een coalitie aan zich te binden. Hoezeer zij ook ideologisch elkaars tegenpolen vormden, een coalitie tussen VVD en PvdA om deze machtspositie te doorbreken was in beginsel politiek legitiem geweest. Dat werd echter anders toen D66 het cement tussen deze partijen ging vormen. D66 had zich vanaf haar oprichting gekeerd tegen politieke ideologieën als grondslag van democratisch politieke besluitvorming. Vooral door haar toedoen werd vervolgens ont-ideologisering van de politiek tot officiële koers van het paarse kabinet, later door premier Kok nog eens bevestigd met zijn oproep tot het ‘afschudden van de ideologische veren’. Naar ons oordeel werd met het afzweren van de politieke ideologie het hart uit de politieke democratie gesneden en de essentie van de politiek verloochend. Zoals opgemerkt zetten politieke ideologieën, visies op de samenleving als geheel, aan tot debat en wederzijdse verantwoording zowel tussen politici onderling als tussen politici en kiezers.

Daarmee vormen heldere politieke ideologieën een levensvoorwaarde voor een vitale democratie. In plaats daarvan werd echter door paars gekozen voor een anti-ideologische, zakelijke en pragmatische wijze van politiek bedrijven waarbij politieke en maatschappelijke vraagstukken in termen van problemen worden gedefinieerd en opgelost. De termen probleem en probleemoplossing hebben een agressieve, instrumentele en beheersmatige ondertoon. Dewey, een van de grondleggers van het pragmatisme, gebruikt als voorbeeld van een probleem een lekkend dak: duidelijk is dan wat het probleem is, dat het onmiddellijk om een oplossing vraagt en dat technische kennis daarvoor de enige garantie biedt. Karakteristiek voor paars is dat het op een analoge instrumentele wijze via organisatorisch en financieel beleid ook de ‘problemen te lijf gaat’ van onveiligheid en criminaliteit, in de gezondheidszorg, in het onderwijs etcetera. Natuurlijk is er niets tegen verbetering van de organisatorische en financiële beleidsefficiëntie in deze sectoren. Maar een dergelijk streven dient te worden gefundeerd en te worden begrensd vanuit een visie op de normatieve aard van openbare veiligheid, onderwijs en gezondheidszorg. Zo dient criminaliteit in de eerste plaats als een verval van normbesef te worden begrepen en als zodanig te worden bestreden waarbij financiële, technische en personele voorzieningen natuurlijk een zinvolle rol kunnen spelen. Maar in paars jargon wordt criminaliteitsbestrijding gereduceerd tot een financieel en organisatorisch beleidsprobleem op te lossen met camera’s en meer blauw op straat waarbij een kritisch-normatief begrip van criminaliteit ontbreekt.

Overigens dient bedacht te worden dat achter het zakelijke, probleemoplossend beleid van het paarse kabinet zich wel degelijk een politieke confrontatie afspeelt. Beurtelings wordt die gewonnen door de liberale of de sociaal democratische coalitiepartner. En die kunnen dan vervolgens juist des te harder toeslaan omdat er onder paars geen politiek inhoudelijk of ideologisch debat meer plaats vindt.

Zo vindt er onder paars een agressieve doorvoering van het marktliberalisme plaats. Dat betekent dat het mechanisme van de vrije markt niet alleen op de dynamiek en organisatie van de economie ten behoeve van welvaartsverwerving wordt betrokken. Marktwerking wordt onder paars in allerlei andere sectoren van het publieke domein doorgevoerd: de ondernemende universiteit, het ondernemende ziekenhuis etcetera. In plaats van het op zichzelf heilzame streven naar efficiëntie en rendement te verankeren in de specifieke aard van de betreffende sector en instelling, dreigt onder paars marktefficiëntie tot algemeen organisatieprincipe van de gehele Nederlandse samenleving te worden. Markt, efficiëntie en welvaart worden daarbij tevens opgevat als de beste voorwaarden voor individuele vrijheid en autonomie, termen die door autochtone Nederlanders steeds meer in post-moderne zin als subjectieve en individualistische genotservaring worden opgevat.

Daarnaast worden onder het mom van zakelijk probleemoplossend beleid met betrekking tot de positie van minderheden in de Nederlandse samenleving vooral sociaal-democratische opvattingen doorgevoerd. Aanvankelijk betekende dat dat in termen van de multiculturele samenleving aan de diversiteit van etnische minderheden velerlei welzijnsvoorzieningen voor hun culturele zelfontplooiing werden toegekend. In feite had dit sociaal-democratische welzijnsbeleid tot gevolg dat de etnische identiteit van minderheden werd versterkt hetgeen hun integratie in de Nederlandse samenleving tegengewerkte. Als reactie daarop werd door het paarse kabinet een integratie-offensief ingezet waarbij door de overheid voor minderheden gedwongen taal- en burgerschapscursussen werden georganiseerd. Ook hier geldt weer dat dergelijke cursussen op zich zinvol kunnen zijn maar dat ze door het paarse kabinet eenzijdig als centrale integratie-instrumenten worden gehanteerd. Paul Scheffer heeft onlangs indringend uiteengezet hoezeer dit paarse integratiebeleid vanwege gebrek aan normatieve verankering is mislukt.

De verloochening van de politiek onder paars heeft vooral schadelijke gevolgen voor de morele rol en positie van de overheid in de samenleving teweeggebracht. In plaats van primair een rechtstellende en rechthandhavende instelling is de overheid onder paars verworden tot primair een beleidsinstantie die per probleem financiële en organisatorische beleidsmaatregelen uitvaardigt die louter op hun probleemoplossende effectiviteit en efficiëntie worden beoordeeld. Onder deze normloze overheid voltrekt zich thans een toenemende desintegratie van de Nederlandse samenleving als het uiteengroeien van autochtone en allochtone bewoners van dit land. Dat heeft ingrijpende gevolgen voor de behartiging van het publieke domein: het geheel van algemene belangen van de Nederlandse samenleving Zoals opgemerkt werd daarover door liberalisme, sociaal-democratie en christen-democratie decennialang getwist maar dat gebeurde vanuit een gemeenschappelijke betrokkenheid op de Nederlandse democratische rechtsstaat en de samenleving waarin deze was geworteld. Het is echter juist de gemeenschappelijke betrokkenheid op dit fundamentele publieke belang die momenteel verregaand is aangetast.

Onder autochtone Nederlanders is een toenemend individualisme en een jacht op louter eigen belang waarneembaar waardoor het fundamentele algemeen belang van de instandhouding van ons politieke en maatschappelijke bestel bij hen uit het zicht verdwijnt. Bij allochtonen is er de sterke neiging zich in de eigen groep en etnische wereldbeschouwing terug te trekken waardoor bij hen het algemene belang van instandhouding van de Nederlandse democratische rechtsstaat en de samenleving waarin deze is geworteld niet of nauwelijks in zicht komt.

Rechtsgemeenschap

Maar hoe kunnen in geval van diepgaande verschillen in inzicht tussen autochtone en allochtone bevolkingsgroepen over zaken van algemeen belang als openbare veiligheid, onderwijs en zorgvoorzieningen etcetera compromissen en gezamenlijke besluitvorming worden bereikt als er bij hen geen gemeenschappelijke betrokkenheid bestaat op de Nederlandse democratische rechtsstaat en de samenleving waarin deze is gefundeerd? Hoe kan voorkomen worden dat het Nederlandse politieke en maatschappelijke bestel aan toenemende desintegratie ten onder gaat? Noodzakelijk daarvoor is dat thans over de huidige maatschappelijke en etnisch-godsdienstige pluraliteit heen de eenheid van en de betrokkenheid op het Nederlandse politieke en maatschappelijke bestel opnieuw worden gefundeerd. Maar waarin zullen die eenheid en betrokkenheid zelf hun grondslag vinden?

Naar ons oordeel is het daartoe thans geboden dat de Nederlandse staat niet meer impliciet en als vanzelfsprekend maar bewust en uitdrukkelijk wordt opgevat en gefundeerd als een ‘rechtsgemeenschap’, dat wil zeggen als een gemeenschap die haar eenheid bewust kiest in grondrechten en grondwet en daarbij aansluitende wet- en regelgeving. Daarbij dient een dergelijke opvatting van de Nederlandse staat als rechtsgemeenschap nader te worden gefundeerd in de idee van ‘publieke gerechtigheid’ dat wil zeggen in het streven recht te willen doen aan de maatschappelijke en etnisch-godsdienstige verscheidenheid. Deze twee noties garanderen enerzijds een minimale maar noodzakelijke eenheid en integratie van de Nederlandse samenleving en ze scheppen anderzijds de ruimte voor de publieke aanwezigheid van organisaties en instellingen vanuit een verscheidenheid van wereldbeschouwingen en religies van autochtone en allochtone herkomst.

Door de Nederlandse staat thans bewust en uitdrukkelijk te begrijpen als een rechtsgemeenschap, steunend op de idee van publieke gerechtigheid, worden een tweetal posities doorbroken waarin de discussie over het integratievraagstuk dreigt te verstarren. Enerzijds wordt de opvatting gerelativeerd waarin rondom het integratievraagstuk eenzijdig de nadruk wordt gelegd op cultuur-historisch bepaalde gevoelens van nationale saamhorigheid als het belangrijkste cement der Nederlandse samenleving. Van allochtonen wordt dan het bijna onmogelijke gevraagd zich terwille van hun integratie die nationale gevoelens eigen te maken. Anderzijds wordt afstand genomen van de opvatting waarin, mede als gevolg van de gebeurtenissen van 11 september jongstleden, eenzijdig de nadruk wordt gelegd op integratie van de Nederlandse samenleving in termen van handhaving van openbare orde en veiligheid. Aan een dergelijke eenzijdige nadruk op de veiligheidstaken van de staat kleeft het gevaar van het ontstaan van een Hobbesiaanse autoritaire staat. We distantiëren ons zowel van deze cultuur-historische als van de repressieve oplossing van het integratievraagstuk. In de hier bepleitte opvatting van integratie in termen van de Nederlandse staat als rechtsgemeenschap, gedragen door de idee van publieke gerechtigheid, wordt het accent gelegd op de verantwoordelijkheid van politiek en overheid om thans met overtuiging als rechtstellende en rechthandhavende instanties in de samenleving op te treden. Noodzakelijk daarvoor is dat politici zich weer scherp bewust worden van wat het betekent ‘politiek in de geest der democratische rechtsstaat’ te bedrijven zoals in het voorgaande uiteengezet. Het optreden van het paarse kabinet met zijn a-politieke wijze van politiek bedrijven en de verwording van de overheid tot primair een beleidsinstantie heeft geleid tot ondermijning van het rechts- en normbesef in de samenleving. Op de politiek rust daarom de zware verantwoordelijkheid vanuit een hernieuwde, goede wijze van politiek voeren, die zich weer uitdrukkelijk laat leiden door de geest van de democratische rechtsstaat, aan het herstel van het gezag van de overheid en van het normbesef in de samenleving bij te dragen. Dit ene einddoel werkt in het huidige stadium naar autochtonen en allochtonen verschillend uit.

Voor de autochtone Nederlanders geldt dat alleen als politici weer uitdrukkelijk de verantwoordelijkheid op zich nemen voor waar ze zelf bij uitstek verantwoordelijk voor zijn, namelijk goede politiek in de geest der democratische rechtsstaat, zij burgers en ambtenaren met gezag kunnen aanspreken op hún verantwoordelijkheid zich te houden aan de wetten en regels die door de politiek worden uitgevaardigd. Alleen langs deze weg is de zogenaamde cultuuromslag in de omgang met wet- en regelgeving te bereiken zoals onder meer door de commissie Oosting is voorgesteld.

Hoe kunnen echter allochtonen als burgers binnen de eenheid van de Nederlandse staat als rechtsgemeenschap worden geïntegreerd? Naar ons oordeel is de beste weg naar inburgering en integratie dat nieuwkomers in hun dagelijkse leven ervaren dat ze in een land zijn gekomen waar heldere wetten en regels gelden die ook daadwerkelijk worden gehandhaafd. Daarbij zullen ze het zeker als vreemd en nieuw ervaren dat vanwege die wetten en regels hier geen directe band tussen hun godsdienst en de overheid kan bestaan. Maar dat betekent niet dat hun godsdienst daarmee naar de privé sfeer wordt verbannen. Die wetten en regels vormen immers tegelijk de garantie voor een vrije en veilige aanwezigheid in het publieke leven van organisaties en instellingen op basis van hun eigen godsdienst en wereldbeschouwing. Binnen het gemeenschappelijke kader van de Nederlandse staat als rechtsgemeenschap kunnen minderheden vervolgens langs democratische weg hun aandeel leveren aan de behartiging van het publieke domein als het geheel van algemene belangen van de Nederlandse samenleving. Alleen binnen de kaders van de Nederlandse staat als rechtsgemeenschap en van de idee van publieke gerechtigheid kan de recente oproep van de burgemeester van Amsterdam om in het integratieproces van minderheden hun godsdienst een grotere rol te laten spelen heilzaam uitwerken. Alleen dan ervaren etnisch-godsdienstige minderheden namelijk tegelijk hoezeer juist de democratische rechtsstaat de vrije, publieke aanwezigheid van hun godsdienstige identiteit garandeert.

Maar andersom mag dan ook van de kant van de minderheden evenzeer een positieve en publieke instemming met en betrokkenheid op de Nederlandse democratische rechtsstaat worden verwacht. Discussies over het dragen van een hoofddoek als publieke uiting van een godsdienstige overtuiging zouden snel verstommen als ervan kon worden uitgegaan dat de draagsters van die hoofddoek, alsook degenen die hen daartoe oproepen, zouden kunnen worden gerekend tot loyale en ondubbelzinnige verdedigers van de immer kwetsbare vrije, democratische rechtsstaat. Het zou goed zijn als allochtone bevolkingsgroepen of hun leiders van hun betrokkenheid op dit punt wat meer van zich lieten horen.

Wanneer de paarse partijen de zegeningen van het paarse kabinet naar voren willen brengen en elke partij zich tegelijk met een eigen heldere partij-ideologie wil presenteren, botsen ze op een antinomie. Als deze partijen namelijk weer echt politiek willen gaan bedrijven kunnen ze namelijk niet anders dan zich van het a-politieke paarse kabinet distantiëren. Het is echter verbijsterend dat thans dezelfde partijen, ja dezelfde partijleiders, die onder paars de verloochening der politiek pleegden, zonder dat ze de fundamentele schade onderkennen en erkennen die ze daarmee aan de politieke en morele infrastructuur van Nederland hebben aangericht, onbeschroomd aan de Nederlandse kiezers hun politieke vertrouwen vragen. Dat getuigt van een bitter cynisme dat door het Nederlandse volk bij de gemeenteraadsverkiezingen hardhandig is afgestraft. Daling van begrotingstekorten en werkeloosheid waar paars nu prat op gaat zijn belangrijk, maar wegen niet op tegen de diep-ingrijpende gezags- en legitimiteitscrisis in de Nederlandse politiek en samenleving die paars heeft teweeggebracht. Door politici die weet hebben van wat goede politiek is en die ook met overtuiging willen gaan bedrijven kan in de komende regeerperiode begonnen worden deze schade te herstellen.

In de rubriek ‘De treden van de dagen’, die drie keer per jaar verschijnt, worden kanttekeningen geplaatst bij actuele gebeurtenissen of ontwikkelingen in onze samenleving. Van de auteurs wordt verwacht dat zij positie innemen, zonder zich daarbij te verschuilen achter een rij van literatuurverwijzingen van gerespecteerde auteurs. De titel van de rubriek is ontleend aan een gedicht van Judith Herzberg.