Alle aardse machten hunkeren naar de hemel

Drie Britse historici over het moderne Europa
Het onderwerp is Europa. Drie historici staan daarbij centraal in dit recensie-artikel, bedoeld om hun nieuwste boeken nader te introduceren. Het zijn alledrie Britten, met een hoog Cambridge- en Oxfordgehalte. Ze zijn geboren in de decennia rond de Tweede Wereldoorlog, respectievelijk in 1939 (Davies), 1948 (Judt) en 1955 (Burleigh) en dat is voor hun werk niet zonder betekenis. Want de oorlog vormt telkens het brandpunt van hun werk - en stempelt ook hun visie op de actualiteit.

Bespreking van:
§ Tony Judt, Na de oorlog. Een geschiedenis van Europa sinds 1945, Uitgeverij Contact, Amsterdam, 2006, 1055 pag., ISBN 9025428398 (Engelse editie 2005).

§ Norman Davies, Europa in oorlog, Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht, 2007, 543 pag., ISBN 9071206900 (Engelse editie 2006).

§ Michael Burleigh, Aardse machten. Religie en politiek in Europa van de Franse Revolutie tot de Eerste Wereldoorlog, Uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam, 2006, 592 pag., ISBN 9023421663 (Engelse editie 2005).

§ Michael Burleigh, Sacred Causes. Religion and politics from the European dictators to Al Quaeda, Harper Press, Londen, 2006, 577 pag., ISBN 0007195749 (een Nederlandse vertaling onder de titel ‘Heilige doelen’ is aangekondigd).


Tegelijk zijn ze onderling sterk verschillend in hun opvattingen en visie op de wereld van de 21ste eeuw. De oudste van de drie, Norman Davies, werd al eens in Wapenveld besproken met zijn monumentale geschiedenis van heel Europa in één band [1]. Naar aanleiding van dat boek ontstond tien jaar geleden een rel over zijn vermeende antisemitisme – een beschuldiging die bij nader inzien ongegrond bleek. Tegelijk is Davies een gevierd historicus in Polen, waar al zijn boeken bestsellers zijn, omdat de Brit dat land in het centrum van de Europese geschiedenis plaatst. Hij gaat doorgaans door voor ‘rechts’ maar is dat zeker niet in alle opzichten.
Davies’ thema is dat van de achterkant van de Europese geschiedenis en zijn aandacht voor de bijdrage van de vele Europese minderheden. In interviews blijkt Davies vooral geïnspireerd door zijn hekel aan het Engelse cultuurimperialisme, want Davies zelf is een welbewuste Welshman. Het thema stempelt al zijn boeken. Zijn tweedelige geschiedenis van Polen (God’s Playground, uit 1981) is een rehabilitatie van de historische betekenis van het aloude Pools-Litouwse Gemenebest, zijn integrale geschiedenis van de Britse eilanden (The Isles. A History, uit 1999) plaatst de vele niet-Engelse volkeren van de archipel op de voorgrond, en ook zijn nieuwste boek (Europa in Oorlog, uit 2006) probeert een totaaloverzicht over de Tweede Wereldoorlog te bieden dat tegelijk veel onverwachte perspectieven biedt.

Tony Judt

Op het eerste oog zou de linkse en joodse Tony Judt (geboren in 1948) zijn tegenpool kunnen zijn. Judt was in november 2006 in Nederland naar aanleiding van de presentatie van de Nederlandse vertaling van zijn jongste boek. Bij die gelegenheid verklaarde hij in het Financieele Dagblad dat hij kan doorgaan voor een Europeaan bij uitstek: ‘Mijn grootouders komen uit Rusland, Roemenië, Polen en Litouwen. Mijn vader is geboren in Antwerpen, ikzelf werd geboren in Londen en studeerde in Parijs’ [2].
Afkomstig uit een typisch geëmancipeerd joods milieu groeide hij op in een seculiere wereld, mét een sterke identificatie met de jonge joodse staat. In 1968 diende Judt zelfs als vrijwilliger tijdens de Zesdaagse Oorlog en hij werkte een paar jaar in een kibboets. Tegenwoordig is hij vooral bekend om zijn kritiek op de Israëlische bezetting van de Palestijnse gebieden en zijn pleidooi voor één gezamenlijke Palestijns-Israëlische staat. In een beroemd geworden artikel in de New York Review of Books waarschuwde hij in 2003 dat Israël hard op weg is een ‘oorlogszuchtige, intolerante, door godsdienst bepaalde etnostaat’ te worden. Met name in de Verenigde Staten – Judt is directeur van het Remarque Institute aan de universiteit van New York dat Amerikanen aan de bestudering van ‘Europa’ moet zien te krijgen – is hij om die reden omstreden.

Davies over Judt

In werkelijkheid reageerde juist Norman Davies met een lovende recensie op de verschijning van Judts magnum opus tot dusver, Postwar (2005), in het Nederlands vertaald als Na de Oorlog. Een geschiedenis van Europa sinds 1945 (2006) [3]. Wat Davies aanspreekt, is allereerst de poging een pan-Europees perspectief te schetsen in een doorlopend verhaal – precies zoals ook Davies zelf had gedaan in zijn nog alomvattender Europe, A History. Wat hem duidelijk ook aanspreekt, en zelfs verrast – want anders dan Davies had Judt zich tot dusver niet publiekelijke met dat deel van Europa beziggehouden – is Judts aandacht voor de verwikkelingen in Oost-Europa.
Een paar minpunten ziet Davies ook. Judt, meent hij, heeft te weinig oog voor de diversiteit aan Europese regio’s en minderheden. Ook heeft Judt, met al zijn oog voor detail (Judt velt en passant zelfs oordelen over de voetbalkwaliteiten van Puskás en Beckham), weinig oog voor kunsten en cultuur buiten Frankrijk in het algemeen en voor muziek in het bijzonder. Een grotere tekortkoming, vindt Davies, is Judts beperkte visie op de rol van godsdienst in het moderne Europa. Zijn karakterisering van de Poolse paus Johannes-Paulus II (p. 727-729) vindt Davies onder de maat. Judt onderschat diens intellectuele kwaliteiten, meent hij: ‘Als hoogleraar filosofie, met een proefschrift over de fenomenologie van Max Scheler op zijn naam, had Johannes Paulus II hem een paar broodnodige bijspijkercursussen kunnen leveren om Judt een beter zicht op de reikwijdte aan menselijke ideeën en ervaringen bij te brengen’.
Ik citeer hier uit Davies’ reactie op Judt om twee redenen. De eerste is Davies’ onomwonden waardering voor het boek, want dat lijkt me lof uit tamelijk onverdachte hoek voor een boek dat inderdaad veel superlatieven verdient. ‘Geschiedschrijving met een menselijk gezicht en tegelijk van een enorme denkkracht’, noemt Davies het.
De tweede is de vinger die Davies legt op één gevoelige plek: de geringe rol die Judt toekent aan godsdienst in het moderne Europa. Want dat is nu juist het centrale thema van de derde Britse historicus die hier de revue zal passeren: Michael Burleigh. Waar Judt kan gelden als een linkse joodse intellectueel met tamelijk progressieve idealen, daar is Burleigh in veel opzichten zijn rechtse tegenpool: als conservatieve katholiek met een eigen analyse van de rol van religie in de moderniteit en een grote scepsis ten opzichte van ontwikkelingen die Judt juist als verworvenheden ziet.

Auschwitz

‘Voor mij is Europa de plek in de schaduw van de Tweede Wereldoorlog en de herinnering aan Auschwitz’, citeerde de interviewer van De Volkskrant Judt bij zijn bezoek aan Nederland [4]. Elders in het interview heet Auschwitz ‘het belangrijkste gemeenschappelijke bewustzijn in Europa. Europeaan zijn betekent: die geschiedenis erkennen.’ Maar hij waarschuwt tegelijk ook tegen een overaccentuering, alsof de Holocaust destijds was waar de Tweede Wereldoorlog om draaide. In werkelijkheid speelde de Holocaust alleen voor joden en voor nazi’s: voor de rest van Europa ging de oorlog over andere zaken en dat bleef zo totdat vanaf de jaren zestig in delen van West-Europa alsnog ook een Holocaustherdenking op gang kwam.
Judt laat zijn boek met de Holocaust beginnen en eindigen – en vooral dat einde is een bewuste constructie. Na de 24 hoofdstukken volgt er namelijk een epiloog: ‘From the House of the Dead’ (ten onrechte vertaald als ‘Uit het Huis van de Doden’, want de toespeling is die op Dostojevski’s Aantekeningen uit het dodenhuis) over de manier waarop de herdenking en duiding van de Holocaust het naoorlogse Europa vorm heeft gegeven.Geschiedenis is onvermijdelijk veranderlijk Het is min of meer het centrale thema van het boek en mondt uit in een beschouwing over het verschil tussen de werking van het geheugen en die van de geschiedenis. Anders dan het geheugen, dat vooral een positieve functie heeft, kan de geschiedenis slechts bijdragen tot ‘de ontgoocheling van de wereld’.
De geschiedenis moet wel worden geleerd, meent Judt, maar zal in de handen van politici voornamelijk als morele knuppel worden gebruikt om anderen mee te slaan. Bovendien is de geschiedenis onvermijdelijk veranderlijk. In een populaire grap uit de sovjettijd belt iemand de Armeense radio met de vraag of de toekomst te voorspellen valt (p. 1024). ‘Jazeker, geen probleem’, is het antwoord. ‘Wij weten precies wat de toekomst zal brengen. Ons probleem is het verleden, dat verandert steeds maar.’

Ideaal

In zijn interview met De Volkskrant beklemtoont Judt de paradoxale gevolgen van de Tweede Wereldoorlog. Dankzij de oorlog en de talloze etnische zuiveringen door Hitler, Stalin en anderen is Europa voor het eerst in de geschiedenis een etnisch vrijwel homogeen continent. Het proces van samenwerking tussen de Europese natiestaten dat sindsdien op gang kwam, was alleen hierdoor mogelijk. In dat opzicht is het succes van de Europese Unie niet alleen een antwoord op de oorlog, maar ook een directe uitkomst – zoals ook de opkomst van de West-Europese verzorgingsstaat in een analyse van Norman Davies vooral te begrijpen is als directe doorvertaling van de successen van Hitler op dit terrein [5].
Al ontkent Judt het bestaan van een centrale these van zijn boek, er valt er wel een te destilleren die ook samenhangt met zijn actuele publieke stellingname – zoals die over Israël. In de analyse van Judt is Europa sinds 1945 namelijk veranderd van een subcontinent dat decennialang beheerst werd door etnisch nationalisme, in een meer multicultureel en sociaal-democratisch Europa waarin langzamerhand een internationale rechtsorde ontstaat. En dat moderne of zelfs postmoderne Europa vertegenwoordigt min of meer zijn eigen sobere ideaal – zozeer zelfs dat hij tegen een van zijn Nederlandse interviewers openlijk speelt met de gedachte het steeds benauwender intellectuele klimaat van New York de rug toe te keren en terug te migreren naar Europa. ‘Naar Berlijn, naar Parijs, of Brussel, het zou zeker kunnen. Als ik geen vrij jonge kinderen had, zou ik het doen. Ik voel me nu meer thuis in Europa.’ [6] ‘Zestig jaar geleden konden maar weinigen het voorspellen, maar de eenentwintigste eeuw kan nog heel goed de eeuw van Europa worden’, besluit hij het laatste hoofdstuk van het boek. ‘Europa heeft een grote kans hét westerse model te worden, zoals Amerika dat was in de jaren vijftig’, verklaarde Judt onlangs nog tegen een Vlaamse interviewer [7].

Vier tijdvakken

Het hoofdthema is daarom de vraag hoe Europa in de afgelopen zestig jaar de ellende van de Tweede Wereldoorlog en alle nieuwe tegenslagen en tegenstellingen te boven is gekomen. Het idee ontstond, naar eigen zeggen, in december 1989 in Wenen, kort na de val van de Muur en de omwentelingen in Polen, Hongarije, Tsjecho-Slowakije en Bulgarije, wanneer hij in een taxi op de radio hoort dat zelfs in Roemenië een opstand tegen Ceausescu is begonnen. Het concept kristalliseert in de loop der jaren uit tot een boek van epische proporties dat alle mogelijke terreinen van het Europese leven bestrijkt – op de al door Norman Davies aangegeven beperkingen na.
Judt hanteert een onderverdeling van de naoorlogse Europese geschiedenis in vier tijdvakken, elk behandeld in een zestal hoofdstukken. Het eerste tijdvak (1945-1953) is dat van de wonderbaarlijke wederopstanding van West-Europa dankzij de Marshallhulp – maar ook van de complete stalinisatie van Midden- en Oost-Europa en van de Koude Oorlog. In het tweede tijdvak (1953-1971) begint de stabilisatie en welvaart, met als contrapunt de opstanden tegen de sovjetoverheersing in Midden-Europa (Berlijn, Polen, Boedapest, Praag). Een derde tijdvak (1971-1989) heet bij Judt ‘Recessie’, met groeiende werkloosheid en economische zorgen, eindigend in de ineenstorting van de sovjetmacht in het Oostblok. Het vierde tijdperk (vanaf 1989) is dus de tijd die alweer verlopen is sinds het eerste idee voor het boek ontstond, en de voltooiing. Het waren, zegt Judt, de jaren waarin de thematiek van Postwar langzamerhand uitkristalliseerde en de richting van de moderne Europese geschiedenis hem geleidelijk aan helder werd.
Het geheel is een tour de force met een overdaad aan feitenkennis, anekdotes en details die desondanks zijn verwerkt in een vloeiend, uiterst leesbaar verhaal. Sterk is ook de merkbare bereisdheid van Judt die zijn reiservaringen door heel Europa à la Geert Mak moeiteloos in zijn waarnemingen verwerkt.

De oorlog volgens Davies

Judt begint zijn epos met een droge inventarisatie van de schade die de Tweede Wereldoorlog elk van de betrokken Europese landen heeft berokkend. Dat levert verrassende inzichten op. Zo behoort Duitsland niet tot de zwaarst getroffen landen – zowel qua verlies aan mensenlevens als qua materiële schade zijn Polen, Oekraïne, Wit-Rusland, en zelfs Joegoslavië en Griekenland, veel zwaarder getroffen.
Judts openingshoofdstuk correspondeert zo volledig met de hoofdthese van het nieuwste boek van Norman Davies, Europa in Oorlog [8]. Die luidt dat de Tweede Wereldoorlog bovenal een titanenstrijd was tussen Hitler en Stalin – alle andere partijen stonden daarbij in de schaduw en speelden slechts een bijrol. Niet voor niets begint de oorlog met de gezamenlijke aanval op Polen in september 1939 en eindigt ze met Stalins inname van Berlijn, bijna zes jaar later.
Net als de andere hier besproken boeken en met name ook de eerdere van Davies zelf, probeert het boek een overzicht te bieden over heel Europa, om zodoende tot zijn voornaamste afwegingen te kunnen komen. Maar wat Davies bovenal doet, en daarin onderscheidt het zich van de andere drie besproken boeken, is het opmaken van een balans. Om de Tweede Wereldoorlog te kunnen overzien, meent hij, moeten vooral eens de feiten en cijfers op een rij worden gezet, inclusief de vele interpretaties en interpretatiekaders die tot dusver zijn gehanteerd. En die alomvattende balans maakt hij op in dit boek.
Het is een vervolg op zijn boek over de Opstand van Warschau van 1944 [9]. De reacties daarop hadden hem geleerd dat bij velen een overzicht van de oorlog ontbrak, vertelt Davies in zijn inleiding. Met name in de VS domineert een heel ander beeld, waarin vanzelfsprekend de Amerikaanse oorlogsinspanningen in West-Europa en de Stille Oceaan centraal staan en er weinig zicht is op het brandpunt van de oorlog, de strijd aan het Oostfront.
Bij Davies staat juist het Oostfront centraal, want daar speelde zicht het leeuwendeel van alle oorlogshandelingen af. Davies becijfert zelfs (volgens een methode die hier onbesproken moet blijven) dat de oorlogsinspanning in West-Europa maar vier procent bedroeg van die van het Oostfront. D-Day legt het bij hem af tegen de Slag bij Koersk en zelfs de grootste concentratiekampen van de nazi’s (Treblinka en Auschwitz, volgens Davies in die volgorde) worden overtroffen door die van Stalin (Kolyma en Vorkoeta, al geeft Davies meteen aan dat die veel langer functioneerden en geen vernietigingskampen waren).Europa kan hét westerse model worden Een belangrijke tweede stelling van Davies is dan ook, dat de misdaden van Stalin de vergelijking met die van Hitler ruimschoots kunnen doorstaan en dat Stalin het qua pure getallen en aantallen zelfs ruimschoots wint.
De voornaamste lessen voor het heden die Davies trekt, doen denken aan die van Judt. Bovenal fungeert de Tweede Wereldoorlog als speelbal van politieke en ideologische motieven, meent hij. Een zuiver historische afrekening houdt dus telkens ook een afrekening in met de politieke manipulatie van het verleden.

Politieke religies

Michael Burleigh, geboren in 1955, is de jongste van het drietal. Ook zijn naam werd tot dusver vooral geassocieerd met studies over de Tweede Wereldoorlog – of om iets preciezer te zijn: de nazi’s en het Derde Rijk. Na de voltooiing van een bekroond overzichtswerk [10] verklaarde hij echter genoeg te hebben van de ‘ordinaire schoften’ die hij al te veel eer had gegund en stortte hij zich op een nieuw project. Dat heeft de laatste jaren in beslag genomen en handelt over zoiets als de verhouding tussen religie en politiek.
Zoiets als. Want het is niet eenvoudig precies aan te geven waar Burleighs beide boeken over gaan – hemzelf lukt dat in elk geval niet echt. Beide boeken (Earthly Powers uit 2005 en Sacred Causes uit 2006) bevatten weliswaar een achteraf geschreven inleiding waarin hij de thematiek probeert uiteen te zetten, maar met name in het tweede boek is dat haast onbegonnen werk. Burleigh beschrijft zijn onderwerp hier als ‘het tussengebied waarin cultuur, ideeën, politiek en godsdienst elkaar tegenkomen in een ruimte waar ik geen bevredigende benaming voor heb kunnen vinden’ – en dat geeft de conceptuele zwakte goed weer.
De inleiding van Aardse machten is sterker en schept ook verwachtingen. Hierin legt Burleigh uit hoe hij aanvankelijk de ‘politieke religies’ van de 19de en 20ste eeuw had willen behandelen in één studie, van de opvallendste uitingen van de Franse Revolutie tot de totalitaire ideologieën van de 20ste eeuw. Maar al snel kwam hij erachter dat zijn zoektocht naar de religieuze wortels van met name nazisme en communisme een veel uitgebreider verhaal over vergeten hoofdstukken uit de 19de eeuw vergden en dat is het eerste boek geworden.
Beide boeken vallen zo samen met wat de Britse marxistische historicus Eric Hobsbawn de lange 19de eeuw (1789-1914) en korte 20ste eeuw heeft gedoopt. Hobsbawn is een belangrijk vertrekpunt voor Burleigh, want bij veel gelegenheden heeft Burleigh verklaard diens tekortkomingen – vooral een eenzijdige materialistische benadering van de moderne Europese geschiedenis – aan te willen tonen aan de hand van een parallel verhaal waarin juist de immateriële aspecten op de voorgrond staan.
Aardse machten gaat daarom over de 19de-eeuwse wortels van de totalitaire ‘politieke religies’ van de 20ste eeuw – de term is ontleend aan een aantal 20ste-eeuwse denkers, voor Burleigh is met name Eric Voegelin van belang [11]. Verder handelt het boek over de grillige patronen van secularisatie en herkerstening, het lot van de kerken, de verhouding van kerk en staat en civil religion (opnieuw zo’n typisch 20ste-eeuwse term waarvan Burleigh de wortels al diep in de 19de eeuw weet bloot te leggen).
Maar het gaat ook over utopisten en nieuw-spirituelen, de manier waarop positivisten en materialisten omgaan met religie, een cultus als die rond de muziek van Wagner, de spirituele of religieuze kanten van vroege socialisten, marxisten en andere ideologen en nog veel meer. Het boek gaat, kortom, over van alles.

Voorchristelijk

Zolang het maar ergens te relateren valt aan de wisselwerking tussen religie en politiek, zou Burleigh zelf zeggen. En dat zijn inderdaad de twee polen waar beide boeken tussen bewegen. Daarbij is regelmatig kritiek geuit op zijn gebruik van de term ‘religie’ voor alle vormen van vooral seculiere devoties die zich de afgelopen twee eeuwen hebben voorgedaan. Toch is dat gebruik van de term in deze voorchristelijke betekenis van het woord wel te verdedigen en in zijn verhaal heeft Burleigh voldoende oog voor de vele nuances en verschillen.
Ook valt er wel een onderliggend thema aan te wijzen. In Aardse Machten gaat het over de vele invullingen die de lange 19de eeuw bedenkt voor het grote geestelijke gat dat de Franse Revolutie, en dat verhaal eindigt in de apocalyps van de Eerste Wereldoorlog, dat aan veel illusies een einde maakt. Juist ook de 19de eeuw kent tal van onverwachte pogingen nieuwe ideeën te sacraliseren. Hoe aardser de machten, hoe heftiger ze hunkeren naar de hemel lijkt het wel. Een onafzienbare rij van nieuwe devoties en cultussen moet het gat dichten – en Burleigh is op z’n best in de beschrijving van al die nieuwe vormen van ‘religie’.
Het boek gaat vooral over Frankrijk en ook over het zich verenigende Duitsland en zijn eigen Verenigd Koninkrijk – met daarnaast nog een excurs over het Rusland van Tsjernysjevsky en Dostojevski. Anders dan Judt en Davies heeft Burleigh maar weinig oog voor de rest van Europa.
De tien hoofdstukken waaruit beide boeken zijn opgebouwd zijn veelal fascinerende leesstof. Aardse machten vertelt niet alleen het verhaal van de pogingen tijdens de Franse Revolutie een nieuwe hemel en een nieuwe aarde te scheppen, maar ook tientallen andere, minder bekende. Neem de pogingen van de oervaders van de sociologie, Saint-Simon en Comte, om het christendom te vervangen door een ‘ Religion de l’Humanité’, compleet met alle eigen rituelen en symbolen. Toen iemand Talleyrand vroeg wat ze toch moesten doen om het volk te winnen voor de nieuwbakken religie, antwoordde deze droogjes: ‘Als ik u was, zou ik me laten kruisigen en op de derde dag weer uit de dood herrijzen’.

Aberratie

Het boek staat vol met dit soort smakelijke anekdotes. Tegelijk veroorlooft Burleigh zich tussendoor kwinkslagen over actuele tekortkomingen van de postmoderne samenleving en multiculturalisten van de ‘linkse universiteit’. Het zijn knipogen van een auteur die zichzelf in interviews een belijdend katholiek met enkele conservatieve voorkeuren noemt – en in dit stadium werken de grappen nog aanstekelijk.
Wonderlijk genoeg verandert dat naarmate het eerste boek duurt. In het tweede boek, over de 20ste eeuw, worden de grappen zuur en het einde is nog navranter – waarover zo. Illustratief kan Burleighs omgang met het verhaal van de integratievideo van Rita Verdonk heten. Twee keer krijgen we het verhaal opgedist: over een Nederlandse minister die immigranten een video voorschotelt om ze in te wijden in de Nederlandse zeden. Behalve Willem van Oranje en windmolens krijgen ze topless zonaanbidsters en zoenende homoparen te zien.
De eerste keer, in de inleiding van Aardse Machten, is het nog een hilarische illustratie van de Europese verwarring na 9/11. De tweede keer is aan het eind van Sacred Causes – en dan weet je als lezer inmiddels dat Burleigh niet maar een aberratie van een Nederlands oud-minister op de korrel neemt, maar zo ongeveer de hele Nederlandse samenleving anno 2005 bedoelt te typeren. En van dat gehalte zijn helaas de laatste hoofdstukken van zijn nieuwste boek – die daarmee retrospectief een ander licht werpen op het hele project. Want hoe gekleurd zijn eigenlijk Burleighs verhalen over al die minder bekende denkers en stromingen uit het verleden?
Sacred Causes verscheen eind 2006, op een moment dat Aardse machten in vertaling in Nederland verscheen en Burleigh door een aantal Nederlandse dagbladen en tijdschriften werd geïnterviewd – in december was hij zelfs even zelf in Nederland rond de promotie van het boek [12]. Europese beschaving heeft christelijke waarden nodigOok in Sacred Causes valt nog veel te genieten, want Burleigh is een onderhoudende verteller met prachtige observaties en onverwachte inkijkjes in de levens van zijn hoofdfiguren. Op zijn sterkst is hij waar hij laat zien hoe de nieuwe politieke religies van communisme, nazisme en fascisme juist in hun meest ideologische manifestaties voortdurend teruggrijpen op christelijke vormen en tradities. Zonder die voorkennis valt er niets te begrijpen van de antireligieuze antikerst die in Lenins kersverse Sovjet-Unie rond de jaarwisseling van 1922/23 met veel symbolen en cimbalen werd gevierd. En de foto’s van manifestaties van de Bond van Militante Goddelozen uit diezelfde vroege sovjetjaren roepen nog het meest herinneringen op aan een katholieke processie uit ons eigen Interbellum.

Antichrist

De morele leegte van de totalitaire regimes – dat is een gebied waar Burleigh veel van afweet en veel over te vertellen heeft. Zijn eigen gedachten daarbij verwoordt hij als volgt. ‘Zonder een aan een transcendente God ontleende morele code was er niets meer dat hen tegenhield. Alle middelen waren geoorloofd, van leugenpropaganda tot massamoord, om de verlangde heerschappij van het Goede op aarde te vestigen. Dat was de sleutel tot de morele ziekte die communisme en nazisme over de wereld brachten.’
De mensheid creëert desnoods zijn eigen transcendentie, want zonder kan ze niet. De eindeloze sacralisering van het aardse, en dan nog sterker de hel die men telkens schept wanneer men een eigen hemel op aarde wenst te realiseren, dat is zo ongeveer de rode draad door Burleighs verhalen. Daarin is dan ook nog een belangrijke rol weggelegd voor de katholieke kerk, want dat is in zijn analyse de voornaamste instantie die de afgelopen twee eeuwen pal heeft gestaan voor de menselijke waardigheid. En in de 21ste eeuw kan de Europese beschaving alleen overleven wanneer het zijn oorspronkelijke christelijke waarden weet te hervinden, is de onderliggende gedachte van de laatste hoofdstukken van Sacred Causes.
Jammer genoeg – maar het geeft ook te denken – zijn de meest actuele hoofdstukken ook de minst overtuigende. Vooral het slothoofdstuk doet denken aan de kruising van een roman en een essay van Leon de Winter – alles krijgt een sneltreinvaart en de tekst wordt steeds dunner. Burleigh fulmineert tegen veel wat er mis is aan de Europese samenlevingen van de laatste jaren, zonder dat hij tot een analyse van zelfstandige betekenis weet te komen. Het is een langgerekte rapsode op alle thema’s die de media bezighouden sinds 9/11: al-Kaida en Osama bin Laden (Burleigh ziet zelfs een uiterlijke gelijkenis met de Antichrist van renaissanceschilder Signorelli), angst voor ‘Eurabia’ en het islamitisch terrorisme, en het verlammende multiculturalisme waarmee volgens hem de linkse intelligentsia Europa aan deze nieuwe manifestaties van het kwaad overleveren. Even gemakkelijk pleit Burleigh in zijn interviews voor een Turks lidmaatschap van de EU, onderbouwd met alle bekende verlicht-liberale argumenten.

Moraal

Een paar beperkingen van Burleighs project kunnen zo wel worden samengevat. Zijn verhalen zijn schitterend, maar zijn boeken missen conceptuele scherpte en lijden aan eenzijdigheden. Zijn mislukte analyse van de Europese actualiteit doet zelfs afbreuk aan de geloofwaardigheid van het geheel en een verstandige uitgever had hem dat hele verhaal laten schrappen.
Je kunt er ook een simpele moraal aan verbinden: historici zijn nu eenmaal geen bijzondere raadgevers. Hoe indrukwekkend ook de historische analyses van Judt, Davies en Burleigh – hun actuele politieke visies reiken niet boven die van het gemiddelde Nederlandse kamerlid. Maar wie weer eens een goed boek wil lezen over de Europese moderne geschiedenis, kan bij alledrie terecht. Voor de 19de en vroege 20ste eeuw vormen Burleighs verhalen een weldadig tegengif voor iedereen die denkt dat moderniteit haaks staat op ‘religie’. Maar voor het verhaal van na de oorlog zou ik voorlopig toch maar bij Judt blijven.

Drs. Johan Snel (1961) is historicus en werkzaam als docent aan de opleiding Journalistiek en Communicatie van de Christelijke Hogeschool Ede.

  1. Norman Davies, Europe. A History, Oxford (1997), gerecenseerd in Wapenveld 48-4, pag. 138-145.
  2. Michiel Goudswaard, ‘Europa zonder verhaal – interview met Tony Judt’, Het Financieele Dagblad, 11 november 2006.
  3. Norman Davies, ‘The New European century’, The Guardian, 3 december 2005. Recensie van Postwar van Tony Judt.
  4. Martin Sommer, ‘Europa blijft piekeren over wat Europa is’ – Interview met Tony Judt, De Volkskrant, 10 november 2006.
  5. Norman Davies, Europe. A History, hoofdstuk 12. In Nederland is recent de verhouding tussen nazisme en socialisme onderwerp van: J.A.A. van Doorn, Duits socialisme - Het falen van de sociaal-democratie en de triomf van het nationaal-socialisme, Amsterdam (2007).
  6. Michiel Goudswaard, ‘Europa zonder verhaal – interview met Tony Judt’, Het Financieele Dagblad, 11 november 2006.
  7. Derk Jan Eppink, ‘De geschiedenis drijft Amerika en Europa uiteen’, Knack Magazine, 13 juni 2007.
  8. In het Engels verschenen met een opvallende ondertitel die in de Nederlandse vertaling is weggelaten: Europe at War 1939-1945. No Simple Victory, Londen (2006).
  9. Rising ‘44. The Battle for Warsaw (2004), in Nederlandse vertaling verschenen als: Warschau 1944. De gedoemde opstand van de Polen, Utrecht (2004).
  10. Michael Burleighs samenvattende hoofdwerk daarover: The Third Reich: A New History (2002).
  11. Eric Voegelin, Die politischen Religionen (1938) verdient voor dit onderwerp dan ook verre de voorkeur boven Burleigh, die bijna alleen op secundaire literatuur, zoals Voegelin, leunt.
  12. Het eerste interview was met Bas Heijne voor het M Magazine van het NRCHandelsblad, (3 juni 2006), dat Burleigh ook als persoon (verhip, een katholieke intellectueel!) voor het Nederlandse lezerspubliek introduceerde.