Wapenveldkroniek
De vraag kon niet uitblijven, daar bij die presentatie van het regeerakkoord van Balkenende IV in de oude stallen van het Catshuis. ‘Welk etiket mogen we dit kabinet opplakken?’, vroeg een onschuldige dagbladjournalist. Hij had zelf al wel een voorstel. Twee christelijke partijen, CDA en ChristenUnie, en één sociaal-democratische partij, de PvdA, het optelsommetjes was snel gemaakt: ‘Is dit nu een christelijk-sociaal kabinet?’, vroeg hij.
Vicepremier Bos schudde opzichtig zijn hoofd. Hij lachte wat, en zei minzaam: ‘Alsof sociaaldemocraten niet christelijk zouden kunnen zijn’. ChristenUnie-voorman Rouvoet viel de PvdA’er bij: ‘Alsof leden van de ChristenUnie niet sociaal zouden zijn’. Ook Balkenende was niet zo blij met het etiket ‘christelijk-sociaal’. Natuurlijk niet. Alsof zijn vorige kabinetten niet christelijk-sociaal waren geweest. En alsof christendemocraten niet al sinds Abraham Kuyper en het eerste Christelijk Sociaal Congres in 1891 in de christelijk-sociale traditie staan.
De afwijzende geluiden van de premier en vicepremiers ten spijt, nu, na een honderd dagen durende bustour door het land en het zomerreces, duiden politici en politiek commentatoren het nieuwe kabinet niet zelden als ‘christelijk-sociaal’ [1]. Vooral in de kringen rond de ChristenUnie doet die term het goed. De vraag is of het begrip ‘christelijk-sociaal’ niet te gemakkelijk wordt gebruikt. Want wat wordt er nu mee bedoeld? Solidariteit, zegt Rouvoet. Maar wat is dat dan precies? Zo’n beetje alle politieke partijen hebben de solidariteit in hun vlag genaaid. Zijn ‘christelijk-sociaal’ en ‘solidariteit’ eigenlijk wel bruikbare politieke begrippen?
Christelijk-sociale beweging
Soms wordt een begrip zo vaak gebruikt dat het lijkt alsof het een volkomen heldere betekenis heeft. Christelijk-sociaal is zo’n begrip. De ChristenUnie noemt zich graag christelijk-sociaal. Binnen het CDA zien coryfeeën als Hannie van Leeuwen en Willem Aantjes en CDA-Kamerlid Jan Jacob van Dijk zich het liefst geafficheerd met de term. En in de wandelgangen heet zelfs, zoals gezegd, het nieuwe kabinet christelijk-sociaal. Toch blijkt het in de praktijk moeilijk om het begrip christelijk-sociaal onder woorden te brengen. Iets wat nu eenmaal met de rijke traditie van het christen-sociaal denken is gegeven.
Het christen-sociaal denken is geworteld in de geschriften van het vroege christendom. Agapè is het centrale begrip, het bekende Griekse woord voor liefde tot God en de naaste. Vanuit deze gezindheid droegen christenen uit de vroege kerk bij aan het publieke domein, met hun zorg voor de zieken, de armen en de vreemdelingen.
In het Nederlandse politieke bestel is de term christelijk-sociaal nauw verbonden met zogeheten christelijk-sociale beweging.Wat is christelijk-sociaal precies? De oorsprong daarvan wordt meestal in 1891 gelegd, bij de organisatie van het Eerste Christelijk Sociale Congres. Doel was, in de eerste plaats, een antwoord te formuleren op de vraag hoe ‘de sociale verhoudingen in overeenstemming met de bijbel’ konden worden gebracht. De Schrift droeg de mens op armoede en ellende te voorkomen, opeenhoping van kapitaal en grondbezit tegen te gaan en ‘van het kruis van Christus uit, dat de verzoening met God ons predikt, alle andere verhoudingen der mensen nieuw te regelen en in haar oorspronkelijke gedaante te herstellen, en meer bepaald op sociaal terrein’ [2].
Abraham Kuyper was een van de drijvende krachten. Het Centraal Comité van de AR-kiesverenigingen en het Werkliedenverbond Patrimonium waren de initiators van het congres. Kuyper zelf sprak op het congres zijn bekend geworden openingsrede uit: ‘Het sociale vraagstuk en de Christelijke religie’. Daarin legde hij de nadruk op de noodzaak van maatschappelijke vernieuwing: ja, er moest aandacht zijn voor de nood van de arbeiders, maar vooral was het nodig de fundamenten van het politieke en maatschappelijke bestel onder architectonische kritiek te stellen.
Hiermee betoonde Kuyper zich een ware nazaat van het vroege calvinisme uit het de zestiende eeuw. Dat wilde immers niet alleen een kerkelijke reformatiebeweging zijn, maar ook een maatschappelijke en politieke reformatiebeweging.
Ruim tachtig jaar later, in 1975, echode Kuypers stem nog na in de zogeheten Bergrede van ARP-leider Willem Aantjes. Tijdens het eerste CDA-congres gaf Aantjes aan welk profiel de nieuwe partij zou moeten voldoen. ‘De wereld hunkert naar christelijke politiek! Een politiek die spreekt voor wie geen stem hebben; die handelt voor wie geen handen hebben; die een weg baant voor wie geen voeten hebben; die helpt voor wie geen helper hebben.’
En nog weer later, precies dertig jaar na Aantjes appel, wierp ChristenUnie-leider André Rouvoet uit Woerden zich op als de herrezen Kuyper. In een vlammende rede, uitgesproken in 2005 tijdens het Christelijk Sociaal Congres in Doorn, hief hij de loftrompet over ‘die radicaliteit, het vuur van de eerste liefde, de gerichtheid op de wereld, het missionaire elan’ van 1891. Hij snakte er soms naar, bekende hij. ‘We zijn immers zout en licht! Te vaak wekken we als christenheid de indruk allang tevreden te zijn als we de zaken bij onszelf, in eigen huis –als kerk, als christelijk-maatschappelijke organisaties– een beetje glad kunnen houden. Het geloof is naar de marges van de samenleving gedrongen, verzuchten we dan en we mopperen wat op de secularisatie. Maar: vinden we het nog wel echt erg? Liggen we er wakker van?’ [3]
Solidariteit
Als Rouvoet de vroegere ARP-fractievoorzitter Aantjes tegenkomt, zegt hij nogal eens plagend: ‘Ach Willem, jij hoort toch eigenlijk bij ons’. De ChristenUnie, met Rouvoet voorop, schaart zich nadrukkelijk in de christelijk-sociale traditie van Kuyper en Aantjes. Zoveel werd wel duidelijk uit Rouvoets Doornse rede die opmerkelijk genoeg aan de media voorbijging.
Net als de ARP’ers had Rouvoet een boodschap voor de wereld: het Evangelie van Jezus Christus [4]. Net als zij had hij een sterk anti-liberaal verhaal. En net als zij legde hij de nadruk op de onderlinge solidariteit. Dat is misschien wel de belangrijkste lijn in de christelijk-sociale beweging: solidariteit.
De laatste jaren is het begrip solidariteit zo’n beetje verworden tot de meest gebruikte term in politiek Den Haag. Lange tijd was het vooral het banier van socialisten, communisten, christen-socialisten en de christelijk-sociale beweging. Inmiddels hebben ook liberale partijen als D66, VVD en PVV de solidariteit ontdekt. ‘Solidariteit: iedereen bedient zich van dat woord. Sommigen om zich een goed geweten te verschaffen, anderen om aan het slechte geweten van anderen een aalmoes te ontfutselen’, verzuchtte de Utrechtse politiek filosoof Theo de Wit in navolging van een Franse socioloog [5].
In het parlementaire debat heeft solidariteit vele betekenissen. In de eerste plaats die van sociale cohesie, de sociale samenhang tussen groepen in de samenleving. Een andere betekenis van solidariteit is die van naastenliefde of broederschap, fraternité.Rouvoet als herrezen Kuyper Naastenliefde en broederschap als bevestiging van het mens-zijn. In de derde plaats fungeert solidariteit vaak als vlaggenschip voor een soort noodzakelijke verbondenheid. Neem de hype rond de opwarming van de aarde. Wereldwijd groeit het besef dat we allemaal te maken hebben met een ernstig klimaatprobleem: Wij tegen het klimaat! Ten slotte, er zijn nog wel meer betekenissen te bedenken: solidariteit heeft dikwijls ook de betekenis van ‘solidariteit met de zwakken en armen in de samenleving’ [6]. Solidariteit verschijnt in dit geval vooral als morele claim.
Meestal hangt het van de politieke kleur af welke betekenis een politicus hanteert. Het CDA legt solidariteit, vrij consequent, uit als sociale cohesie. Het sociaal-liberale GroenLinks van Femke Halsema beklemtoont wat meer de broederschap. Voor de SP hangt solidariteit nauw samen met de zorg voor de zwakken en armen in de samenleving. Soms ook lopen de verschillende betekenissen door elkaar heen.
Bij de ChristenUnie bijvoorbeeld. Rouvoet noemde in zijn Doornse rede solidariteit weliswaar het kernbegrip van het christelijk-sociale denken, solidariteit was ‘de sociale kwestie anno 2005’. Maar vervolgens legde hij uit wat solidariteit is en dat liep nogal uiteen. Hij noemde: naastenliefde, ‘de naaste die tot zijn bestemming moest komen’, ‘de zorg voor de armen, de werknemers, de weduwe en de wees’. Hij had het ook over ‘het verlies van de sociale cohesie’ en ‘de opvang van asielzoekers’. Dit allemaal, die solidariteit, dat nu was christelijk-sociaal, zo hield Rouvoet zijn gehoor voor.
Nationale cohesie
Voor het nieuwe kabinet van CDA, PvdA en ChristenUnie is ‘sociale samenhang’ een sleutelbegrip. ‘Samen werken, samen leven’, zo luidt het motto. Verreweg het meeste geld gaat naar de vierde pijler onder het beleid, de sociale samenhang. Daarmee lijkt het kabinet te kiezen voor de betekenis van solidariteit als sociale, nationale cohesie.
Onder de vlag van solidariteit wordt de idylle van een naar binnen gekeerde homogene gemeenschap gekoesterd, zo lijkt het. Illustratief is de manier waarop de regeringsfracties in hun coalitieakkoord over solidariteit spreken. Eenmaal gaat het over sociale cohesie in de wijk, de andere keren dat het begrip solidariteit valt, staat het in de context van de nationale gemeenschap. Zo zegt het coalitieakkoord: ‘Samenleven, gemeenschapszin, gedeelde waarden en normen en solidariteit zijn essentiële kwaliteiten om als nationale gemeenschap kansen te realiseren en weerbaar te zijn in een open, internationale samenleving’ [7].
Deze ontwikkeling staat niet op zichzelf. De Nederlandse burger heeft behoefte aan solidariteit en geborgenheid, zo schreeuwen onderzoeksbureaus ons toe. In de 21minuten-enquête 2006 toonde een groot deel van de ruim 170 duizend deelnemers zich bezorgd over het gebrek aan sociale cohesie in Nederland. De uitslag van de Tweede Kamerverkiezingen eind vorig jaar laat eenzelfde trend zien. Partijen die het accent legden op eigenheid en geborgenheid (solidariteit in een homogene gemeenschap) wonnen glorieus: SP, PVV, ChristenUnie, en ook CDA. De liberale fracties, die aan solidariteit een internationale dimensie toevoegden (solidariteit in een geglobaliseerde wereld) verloren fors: VVD, D66, en ook PvdA.
In het uiteindelijke beleidsprogramma moest die hartstochtelijke behoefte aan solidariteit worden vertaald naar concreet beleid. Het resultaat valt wat tegen. Veel klein lief en leed. Het stimuleren van de verkoop van streekproducten, het verbeteren van de toegankelijkheid van het platteland, een flinke vermindering van het aantal gestolen fietsen. Solidariteit: het begrip verdampt waar je bij staat. Niettemin is Balkenende bijzonder blij met het nieuwe kabinet. ‘Solidariteit, welvaart en respect, daar gaat het om’, zegt hij steeds. Dat zei hij tijdens zijn vorige kabinetten ook al. Maar toen kwam het nog niet zo uit de verf. De CDA-premier wilde wel christelijk-sociaal fatsoen, maar hij kreeg Zalms liberale zelfredzaamheid. Nu is alles anders, vindt Balkenende. Gelukkig maar.
Geloof
Maar er is meer aan de hand. Achter het gebruik van het begrip christelijk-sociaal gaat nog iets anders schuil. Politiek commentatoren zeggen: Dit is een christelijk-sociaal kabinet. Ze bedoelen te zeggen: God en geloof zijn weer terug in de politiek.
Het bijzondere aan deze coalitie is, inderdaad, de deelname van de ChristenUnie.Solidariteit verdampt waar je bij staat Tien jaar terug bevond Rouvoet zich nog in de marge van de politiek, nu vervult zijn partij een schakel in de macht. En minstens zo opvallend is de hernieuwde aandacht voor religie binnen de PvdA. PvdA-leider Bos zei onlangs in NRC Handelsblad: ‘Ik heb er geen enkel probleem mee dat het regeerakkoord stelt dat levensbeschouwing voor mensen heel belangrijk kan zijn. En dat dat in het publieke domein tot uiting kan komen. Dat hoort ook bij het gedachtegoed van de PvdA.’ [8] Zo’n uitspraak zou tien jaar geleden onmogelijk zijn binnen de PvdA. In de beginjaren van de partij, de jaren van Banning, ja inderdaad, toen kon dat nog wel. Maar onder aanvoering van Nieuw Links, een stroming van jonge radicale PvdA’ers in de vrolijke jaren zestig en zeventig, verdween in het beginselprogramma van 1977 elke verwijzing naar religie. Tot ver in de jaren negentig zongen de sociaaldemocraten luidkeels met de Postbankcommercial: ‘Het land wars van betutteling. Geen uniform is heilig. Een zoon die noemt z’n vader Piet. Een fiets staat nergens veilig. 15 Miljoen mensen, op dat hele kleine stukje aarde. Die moeten niet ’t keurslijf in, die laat je in hun waarde.’ Voor religie was geen plek. De partij stelde zich uiterst terughoudend op bij religieuze aangelegenheden. Nu, met Bos voorop, keert het tij voorzichtig.
Toch moeten dit soort ontwikkelingen worden gerelativeerd. Niet alleen omdat de PvdA sinds Den Uyl een soort trendpartij is geworden. Ook en vooral omdat de terugkeer van God en geloof in de politiek op misverstanden lijkt te berusten. Achter al het geklets over normen en waarden, de ‘relevantie van geloof voor de samenleving’ en achter alle glossy verpakte beleidsplannetjes is dit de echte kwestie: Welke ruimte krijgen gelovigen in het publieke domein nu daadwerkelijk?
‘Geloof mag weer’, roepen christenen opgelucht. Dat zal best. Maar tegelijk heerst een oprechte angst voor geloof, het geloof dat zichzelf als enige, echte waarheid wenst te zien. Want dan komt mijn eigenheid, mijn wereld in gevaar. En zo kan het gebeuren dat het kabinet ruimte bepleit voor gewetensbezwaarde ambtenaren om een homohuwelijk niet te hoeven voltrekken, hoe goedbedoeld ook, en dat het omgekeerde gebeurt: er komt juist minder ruimte voor gewetensbezwaarde ambtenaren. Solidariteit: het begrip verdampt waar je bij staat.
We willen wel ruimte voor het geloof, seculier of religieus, maar we zijn ook doodsbang voor het geloof dat tot waarheid wordt verklaard. We willen wel meer economie, maar we willen ook behoud van het Groene Hart. We willen wel solidariteit, maar we willen ook eigen verantwoordelijkheid. Solidariteit: het begrip verdampt waar je bij staat.
Het idee Nederland
De memoires van de vroegere Franse president Charles de Gaulle openen met de krachtige zinnen: ‘Toute ma vie, je me suis fait une certaine idee de la France. Le sentiment me l’inspire aussie bien que la raison.’ Historicus Piet de Rooy wijst in zijn prachtige Republiek van rivaliteiten op de afwezigheid van een dergelijke opvatting in de Nederlandse politieke cultuur: ‘Een zeker idee over Nederland’ is niet tot stand gekomen.Nederlands is slechts gevoel Nederland is geen politiek idee geworden. Hooguit is het een gevoel [9].
Het beleidsprogramma van het kabinet Balkenende IV is daarvan het bewijs. Met extra investeringen in de pijler sociale samenhang moet het gevoel van geborgenheid en solidariteit worden hersteld. ‘Een zeker idee over Nederland’ heeft de nieuwe regeringsploeg niet; het gaat vooral om maatregelen in de sfeer van klein lief en leed. Wel prijkt om de zoveel pagina’s van het kleurige beleidsprogramma een rubriek, ‘Mijn idee’ geheten. Nee, niet het idee van het kabinet. Het gaat om een idee van Kirsten, Silvia of Sadik. Ideetje – van het reclamebureau.
De ChristenUnie noemt zichzelf een christelijk-sociale partij. Het kabinet waar het aan meewerkt is eveneens van christelijk-sociale snit, zeggen leden van de partij. Vicepremier Rouvoet weet christelijk-sociaal in te kleuren met de term solidariteit. Een volgende interessante stap zou een goede doordenking van het begrip solidariteit zijn. Vooralsnog blijft het een holle frase, door elke partij als vlag gebruikt. Dat biedt de christelijk-sociale regeringspartij een uitgelezen kans om de discussie over de invulling van het begrip solidariteit te openen.
Drs. Pieter Jan Dijkman is politiek redacteur van het Reformatorisch Dagblad. Hij was tussen 1998 en 2004 lid van de CSFR, waarvan hij in 2003 preses was.
- ChristenUnie-leider en vicepremier Rouvoet zei zelf al op de avond van de Tweede Kamerverkiezingen op 22 november 2006 een ‘christelijk-sociaal kabinet’ van CDA, PvdA en ChristenUnie ‘geen slecht idee’ te vinden. Andere, genoemde varianten van christelijk-sociaal zijn christelijk-conservatief (D66-leider Pechtold) en christelijk-rood (SGP-leider Van der Vlies). Vergelijk Handelingen Tweede Kamer 2006/2007, 1 maart 2007, nr. 45. Debat regeringsverklaring.
- Vergelijk R. Hagoort, De christelijk-sociale beweging, Franeker (1955). M. Ruppert, Vakbeweging en de christelijke roeping. Geschiedenis, grondslag en idealen der Christelijke Vakbeweging, Utrecht (1948), tweede druk, p.16 en 17, (CNV-uitgave).
- André Rouvoet, ‘Toerusten tot verantwoordelijkheid: De overheid en de sociale kwestie’, 26 augustus 2005, (niet gepubliceerde rede).
- Letterlijk zei Rouvoet: ‘Met Abraham Kuyper zeg ik: We mogen niet rusten zoolang die samenleving niet weer naar Gods Woord hervormd is’.
- Theo de Wit, ‘De verloren onschuld van de solidariteit’, p. 17-73, aldaar p. 23 en 24, in: Theo de Wit en Henk Manschot, Solidariteit. Filosofische kritiek, ethiek en politiek, Amsterdam (1999).
- Ibidem, p. 18-27.
- Coalitieakkoord tussen de Tweede Kamerfracties van CDA, PvdA en ChristenUnie, 7 februari 2007, p. 27.
- ‘We spreken alledrie de tale Kanaäns’, NRC Handelsblad, 10 februari 2007, p. 37.
- P. de Rooy, Republiek van rivaliteiten. Nederland sinds 1813, Amsterdam (2002), p. 292.