Wanneer het oog te veel wil
Een aantal veelverdienende topmanagers bijeen, geeft, lezen we in een dagblad [1], aan dat zij wel met de helft genoegen zouden nemen, maar op voorwaarde dat iedereen dat tegelijkertijd zou doen. Dat schiet ook niet op.
Welke kracht kan dit maatschappelijk onrecht en moreel kwaad – zoals velen het ervaren – dan wel keren? Voor het antwoord op die vraag moeten we eerst weten welke kracht hier aan het werk is. De hebzucht. En vooral, hoe sterk deze kracht is.
De droom van Dante
Voordat Dante en zijn metgezel Vergilius aankomen op de vijfde ring van de Louteringsberg, waar de hebzuchtigen hun boete doen, heeft Dante in de nacht een droom [2]. Een heksachtige vrouw komt op hem toe: zij loenst, is gekromd, loopt in lompen en heeft een ernstig spraakgebrek. Een afzichtelijke verschijning dus. Maar op het moment dat Dante naar haar kijkt, verandert haar verschijning op slag. Zij wordt een mooie vrouw en als zij gaat zingen wordt zij als een onweerstaanbare Sirene. Onweerstaanbaar wordt Dante naar de vrouw toegetrokken [3]. Dat doet de hebzucht. Die maakt wat negatief en lelijk is, mooi en verleidelijk. Zo mooi, dat de hebzuchtige verleid wordt door wat hij zelf in het leven heeft geroepen. Hij/zij kan de ogen er niet van af houden. Hebzucht is de zonde van de ‘schone schijn’.
Drie vormen van morele incontinentie
Hebzucht – in het Grieks pleonexia, meer willen hebben en dat met geweld doorzetten – is de te grote liefde voor de aardse goederen, waardoor wij onmachtig worden voor het hoogste Goed. Wat wij zien, boeit ons zo dat wij er niet van los komen. Kenmerkend voor deze hoofdzonde van de hebzucht is haar enorme groeipotentie. Zoals de volksmond zegt: ‘Het meer is nooit vol’. De hebzuchtige kan zich niet meer inhouden. Met de onmatigheid of vraatzucht (gula), en de wellust (luxuria) hoort de hebzucht (avaritia) tot de zonde van de incontinentia, je niet kunnen beheersen, inhouden. In het Nieuwe Testament valt op dat de hebzucht steeds in één adem genoemd wordt met de seksuele zonden van de ontucht en met de zonden van de losbandigheid. Kenmerkend voor deze hoofdzonden is dat ze elk op eigen wijze accumuleren. Het is nooit genoeg. De hebzuchtige is moreel incontinent. Hij is, gaandeweg, steeds minder zelf baas over wat hij doet. Dat maakt deze hoofdzonde ook zo ontluisterend. Wie zijn of haar urine niet kan vasthouden, kan dat zelf ervaren als zeer ontluisterend. Begrijpelijk. Bij morele incontinentie ervaren anderen dat vooral. Je kunt dat gevoel van ontluistering hebben wanneer je naar een reclame of naar kansspelen kijkt die op die morele incontinentie van mensen inspelen. Heeft de hebzucht ons in haar greep, dan verandert ons gelaat. Ons oog wordt boos, onze vingers krommen zich, we worden voor andere stemmen doof. Niet voor niets spreken wij van ‘schaamteloze zelfverrijking’. Niet voor niets is de vrek vanouds een afzichtelijke verschijning. Op tekeningen lijkt zij op de dood. Op het moment dat wij toegeven aan de hebzucht worden we lelijk. Alleen – we zien het zelf niet en het is ook niet direct aan ons af te zien. Dante ziet in zijn droom een prachtige, onweerstaanbaar verleidelijke vrouw. Zulke rimpelloze vrouwen en gave mannen kijken ook ons aan vanaf de billboards of vanuit de glossy bladen. Hoe kijken we naar onszelf wanneer we in de spiegel kijken? Zien we dan degene die we zijn, en vinden we dat prima, of kijken we naar iemand die niet is zoals we zouden willen zijn?
Concentratie – het geheim van weerbare spiritualiteit
Dan verschijnt in Dantes droom een tweede, eerbiedwaardige vrouw. Zij is vrouwe Wijsheid of de filosofie. ‘Wie is die daar, die vrouw?’, zo vraagt zij aan Vergilius. Deze loopt dan op de eerste vrouw toe, maar kijkt deze niet aan. Hij houdt zijn blik strak op vrouwe filosofie gericht. Bij de eerste vrouw gekomen rukt hij haar kleren open zodat haar buik zichtbaar wordt. ‘En de stank die daaruit kwam, was zo doordringend dat ik er wakker van werd’, zo eindigt Dantes droom. De schone schijn wordt ontmaskerd wanneer je je stevig oriënteert op de Wijsheid.
Concentratie is het geheim van weerbare spiritualiteit. concentratie op de Wijsheid. In Israël is de Wijsheid de tot levenservaring geworden omgang met de Thora. Geconcentreerde omgang met de Thora prikt de ballonnen door van de ‘schone schijn’ [4]. Deze weerbare spiritualiteit vraagt wel inoefening en beslistheid, keuze vooraf. Vergilius concentreert zich van meet af aan op vrouwe Wijsheid. Dat is een signaal. Je kunt nooit een beetje hebzuchtig zijn. Het onderscheid tussen de weinige grote veelverdieners en de vele kleine genoegverdieners is minder groot dan wij, waarschijnlijk bijna allemaal genoegverdieners, waar willen hebben. Een deel van onze maatschappelijke opwinding over deze hoge beloningen kan wel eens vooral daarmee te maken hebben! Dat ons oog boos is, omdat wij niet de kansen kregen of onze kans zagen en op tijd namen om een ‘grote veelverdiener’ te worden. Je kunt niet een beetje hebzuchtig zijn, omdat je nu eenmaal een kleine genoegverdiener ben. Je bent hebzuchtig of je bent het niet. Het is ‘óf-óf’.
Maar – wanneer spreken we nu eigenlijk van hebzucht?
Hebzucht verlaagt en verlamt ons
We lopen met Dante en Vergilius verder de vijfde ring op en komen bij de hebzuchtigen. Wat Dante ziet, grijpt hem weer hevig aan. Hij ziet de hebzuchtigen voorover op de grond liggen met het gelaat naar de aarde. Zij zijn onmachtig om iets van de aarde te gebruiken. Hun handen en voeten zijn gebonden. Zij kunnen niet overeind en zij kunnen niets beetpakken. Zo liggen zij en zij wenen totdat hun tijd van boetedoening voorbij is. Zij kunnen niet naar boven zien. Hen is het zicht op het Licht ontnomen.
Zoals steeds bij Dante is de loutering ook hier de keerzijde van de zonde van de mens tijdens diens aardse leven. Het doel van het aardse leven is te handelen naar het Hoogste Goed. Te grote liefde voor de aardse goederen houdt ons af van onze bestemming in het Hoogste Goed. Dat doet de hebzucht. Dat ís de hebzucht. Met schier onweerstaanbare kracht houdt die ons af van het goede te doen. De zonde van de hebzucht is bij uitstek een voorbeeld van privatio boni: ontbreken, voorkomen van het goede. De hebzuchtige onthoudt anderen wat hen toekomt, schuwt geweld en leugen niet om het begeerde binnen te halen, komt aan andere dingen die van ons mensen gevraagd worden niet toe. Dat is wat Johannes in zijn eerste brief schrijft over de begeerlijkheid van het vlees, de begeerlijkheid der ogen en de grootsheid van het leven [5]. De wereld komt binnen door onze zintuigen en wel in het bijzonder via het oog. Dat wordt gestreeld. En er komen zoveel beelden binnen, te veel, onbegrensd en ongecontroleerd! Binnengekomen raken ze aan een macht in ons mensen, de begeerlijkheid van het vlees. Die wordt gevitaliseerd. Het gevolg is de ‘grootsheid des levens’. De mens verliest allengs zijn menselijke maat. Hij neemt gaandeweg te veel ruimte in ten koste van de medemens. Zijn oog wil te veel. Daarom huilen de boetvaardigen tranen uit hun ogen, zoveel en zolang als hun oog tijdens hun aardse leven teveel heeft gezien en begeerd en genomen.
Tot zover over het wezen van de hebzucht. Welke macht is hier tegen opgewassen?
Zalig de reinen van hart
Die vraag stelde ook de beschaafde Griek. Hij waagt het met de ‘bezonnenheid’, de ‘matiging’ als een deugd die een mens goed past tegenover de hebzucht. Een beschaafd mens is ‘stoïcijns’, laat zich niet meeslepen door een lage hartstocht als de hebzucht. Menig beschaafde tijdgenoot anno 2007 zou hetzelfde zeggen. We doen daar niet geringschattend over. Dante ziet de heidense Vergilius met het oog gericht op Vrouwe Wijsheid/filosofie de hebzucht ontmaskeren en machteloos maken.
Toch staat in het Nieuwe Testament tegenover de hebzuchtige niet allereerst de bezonnene of de gematigde, maar de reine van hart. Dat is de mens uit één stuk, de mens met het ongedeelde innerlijk, van wie Jezus in de Bergrede zegt dat hij/zij God zal zien [6]. De reine van hart is niet een beetje hebzuchtig. Hij is het niet. Hij is niet van het ‘welbegrepen eigenbelang’. Zijn hart is ongedeeld. Hij weet direct dat het waar is: ‘Gij kunt niet God dienen en de Mammon’ [7]. Of je zult de één liefhebben en de ander haten. Of andersom. Het gaat niet tegelijk. Het gaat de auteurs van het Nieuwe Testament om de mens uit één stuk. De reine van hart is de mens die niet op twee paarden tegelijk wedt, maar die eenvoudig is, transparant.
In het verhaal van Dante staat Maria, de Moeder des Heren, voor hen model. Beschikbaar, zonder de minste bijklank. ‘Zie de dienstmaagd des Heren, mij geschiede naar Uw Woord’. Hier zit niets tussen. Zo staat zij model voor christen-zijn, opdat wij allen leren zo mens te zijn op aarde. Dat is in de Roomskatholieke spiritualiteit een van de betekenissen van de heiligen die ons zijn voorgegaan. Dante ‘ziet’ naast Maria een van de bekendste van de heiligen, Nicolaas [8]. ‘Onbaatzuchtig beschikbaar zijn’. Zulke mensen heeft een samenleving nodig. Zij werken genezend en ook ontdekkend. Daarom vragen de brieven in het Nieuwe Testament van alle gelovigen, maar in het bijzonder van degenen die een publiek ambt dragen, dat zij niet hebzuchtig zijn.
De ambtsdrager als rolmodel
De commissie-Dijkstal dacht tegen de al te hoge beloningen een belangrijke sleutel in handen te hebben in de Balkenende-norm. Het salaris van de minister-president zou moeten gelden als bovengrens voor de beloning van hen die een publiek ambt bekleden. Een overheidsdienst wordt immers betaald uit belastinggeld. Daar heb je anders mee om te gaan is de redenering. Of het voorstel het zal halen is nog de vraag.
Toch heeft de commissie-Dijkstal daarmee wel een punt dat mensen intuïtief herkennen. Hebzucht en een publieke zaak dienen, dat kan echt niet samengaan. Daarom vinden we die steeds terugkerende oproep in de brieven tot de leidinggevenden in de kerk om zelf te waken tegen de hebzucht en daar ook op te letten bij nieuwe voorgangers [9]. Het is niet voor niets dat bij Dante uitgerekend bij de boetvaardigen op deze vijfde omgang van de hebzuchtigen één van de pausen ontdekt, Adrianus V. De drager van het hoogste geestelijke ambt doet boete voor zijn geldzucht.
Hoedt u voor de hebzucht
Hebzucht verlaagt een mens, zo ziet Dante letterlijk voor zich. Hebzucht maakt een mens tot een dwaas, zo leert het verhaal van koning Midas, voor wie, naar zijn eigen wens, alles in goud verandert dat hij aanraakt. Door schade en schande moet hij het leren dat een mens van goud niet kan leven. De dwaas uit de gelijkenis komt er te laat achter dat al heeft een mens alles, zijn leven niet tot zijn eigendom hoort. Van iemand die leeft uit hebzucht geldt dat al wat hij verworven en bereikt heeft ‘voor niemand is’[10]. Hij ‘laat niets na’. Dat is ijdel leven. Hebzucht, tenslotte, is in de diepste kern afgodendienst. Zo staat het in Colossenzen 3 vers 5. Daarmee opnieuw is het óf-óf. Gij kunt niet God dienen en de Mammon. Een klein beetje hebzuchtig bestaat niet. Wie God kent, leert bezitten als niet bezittende.
Het valt niet mee anno 2007 christen te zijn en daarmee waarachtig mens te zijn op aarde in deze wereldtijd. Maar voor minder gaat het niet. Naast een herijkte huwelijksethiek met een hernieuwde doordenking van liefde en trouw in relaties for better and worse is het duidelijke ‘neen’ tegen de hebzucht misschien wel één van de helderste publieke kenmerken die van de gemeente anno 2007 in een geseculariseerd, steenrijk Nederland, gevraagd worden.
Dr. H. de Leede (1950) is hoofddocent en hoofd seminarium van de Protestantse Theologische Universiteit te Kampen/Doorn en redacteur van Wapenveld.
- Trouw, De Verdieping, p. 2-3, 8 september 2007.
- Dante, De goddelijke komedie, Canto XIX.
- Zoals eens Ulixes in de Odyssee van Homerus zich moest laten vastbinden aan de mast van het schip om niet verleid te worden door de zang van de Sirenen. De zeelieden moesten was in hun oren stoppen om de verleidelijke zang niet te kunnen horen en dan uit koers te raken richting de klippen.
- De door ons bedoelde concentratie op de Thora die de schone schijn ontmaskert hoor ik doorklinken in Psalm 119 in het bijzonder in vers 14 (Liedboek): ‘Bewaar mijn oog dat niet de valse schijn, dat niet de lege vreugd mijn hart bewege. Slechts in uw spoor kan leven leven zijn. Vestig mijn aandacht op de rechte wegen. Doe uw beloften onverwrikbaar zijn, immers uw knecht is tot uw dienst genegen.’
- 1 Johannes 2 vers 16.
- Mattheüs 5 vers 8.
- Mattheüs 6 vers 24.
- Dante, aangehaald werk, Canto XX, noot 8.
- Zie onder andere 1 Timothëus 3 vers 3.
- Met goede reden kunnen we Lucas 12 vers 20 zo interpreteren. ‘Voor wie zal het zijn’, daar klinkt in door: Het was alleen voor hemzelf, dus met hem is zijn leven ook weg. Er zijn geen werken die hem volgen, in de zin van Openbaring 14 vers 13.