‘Zo zegt de Heer(e)!’
[1]In de ogen van Verdonk ligt het zo simpel echter niet. Ze is immers de meest populaire VVD-politicus van het moment met ruim 60.000 voorkeursstemmen meer bij de Tweede Kamerverkiezingen dan de lijsttrekker. Een unieke situatie, zo stelde ze zelf, waar wel ‘recht’ aan gedaan moest worden. Zou het niet logisch zijn dat Rutte zijn plaats aan haar zou afstaan? Waar Ruttes gezag berust op zijn positie in de partij, schermt Verdonk met de volmacht van de kiezers. Dat biedt haar de ruimte om voortdurend het leiderschap en het gezag van Rutte aan de orde te stellen.
Deze crisis binnen de VVD kan worden gezien als één van de concrete symptomen van een veel breder bestaande moeizame verhouding tot het gegeven gezag in onze maatschappij. Vooral in de wat pessimistische perspectieven op de hedendaagse cultuur komt dit sterk naar voren: het respect dat bestond voor de onderwijzer, de politieagent, de dokter is grotendeels verdwenen. Agenten worden bespuwd en uitgescholden. Onderwijzers krijgen steeds vaker ouders aan de deur die hun kinderen op alle mogelijke manieren de hand boven het hoofd houden. De analyses van artsen worden soms zelfs op een agressieve manier ter discussie gesteld. Kortom, het gezag is geen gegeven meer in deze maatschappij, is niet meer verbonden met een ambt dat uitgeoefend wordt. Gezag moet verworven worden.
Veranderende samenleving
De achtergrond van deze verandering in gezagstructuren is op zijn minst tweeledig: een drastische verandering van de sociale structuren in onze samenleving en daaruit voortvloeiend de nadruk op zelfverwerkelijking in het hedendaagse mensbeeld. Tot aan het begin van de moderniteit is de mens vooral deel geweest van een gegeven gemeenschap: familie en geboortegrond vormden de kaders van het leven. Werk en maatschappelijke positie waren gegeven in de lijn der geslachten, de grenzen van de geboortegrond werden slechts zelden overschreden. De gezagsverhoudingen waren in deze tijd vanzelfsprekend, gegeven als ze waren met de positie in de familie, afkomst en beroep. De fundering van het gezag in deze patriarchale samenleving, om het met een mooi woord te zeggen, gaat bovendien verder dan familiaire en sociaal-economische structuren. Onder de gezagsverhoudingen in gezin, kerk en samenleving lag een religieus fundament. De uitoefening van gezag was een goddelijke roeping. Logischerwijs kwam deze legitimatie van het gezag op losse schroeven te staan door de ideologische veranderingen van de moderniteit. Dat wordt niet alleen zichtbaar met de invoering van de democratie op het niveau van landen en staten, maar ook binnen de gemeenschappen in kleinere kring. Door de veranderende arbeidsomstandigheden, halverwege de 19e eeuw, werd drastisch ingegrepen in het ‘gegeven’ leven. Was arbeid tot de industriële revolutie min of meer persoonlijk en per huis georganiseerd, met de opkomst van grootschalige fabrieken ontstond ook de massale arbeid. Arbeiders moesten achter het werk aantrekken, in plaats van dat het werk aan huis geschiedde. Waar eerst slechts enkelingen een nomadisch bestaan leidden, zoals rondreizende predikers, marskramers en loonwerkers, leidden de veranderende werkomstandigheden op veel grotere schaal tot een ontworteld bestaan. Deze ontwikkeling heeft een enorme impact gehad op de sociale structuur van de maatschappij. Gesloten gemeenschappen werden opengebroken, de mens moest zich op andere manieren organiseren.
In de loop van anderhalve eeuw is door de toenemende welvaart en mobiliteit en veranderende opvattingen dit proces versterkt. We zwermen uit over de wereld, wonen kilometers ver van onze familie en vrienden. Afstand speelt nauwelijks nog een rol. Waar vroeger de gemeenschappen een gegeven waren in familie, straat, dorp of buurt en kerk, zijn huidige gemeenschappen veel meer afhankelijk van individuele keuzes. De familie wordt minder belangrijk, vrienden daarentegen belangrijker. De Duitse, laat negentiende eeuwse socioloog Ferdinand Tönnies heeft deze ontwikkeling gekarakteriseerd met de begrippen Gemeinschaft en Gesellschaft. Gemeinschaft staat voor de traditionele samenleving waarin iedereen geborgenheid vindt in vastliggende sociale verbanden. Tegelijkertijd zijn deze gegeven verbanden natuurlijk ook belemmerend voor de individuele ontplooiing, een plafond voor persoonlijke ontwikkeling. Daar komt verandering met de moderniteit. Deze leidde volgens Tönnies tot vervanging van de Gemeinschaft ten faveure van de wereld van Gesellschaft. Volgens Tönnies gaan mensen nog slechts partiële, oppervlakkige en kortdurende relaties aan, enkel en alleen om als individu op een zo efficiënt en rationeel mogelijke wijze een bepaald doel te bereiken [2].
Het is duidelijk dat op deze manier de samenleving haar eenheid verliest. Ook de historicus Johan Huizinga signaleert dit in zijn bekende analyse In de schaduwen van morgen. Culturen, stelt hij, streven normaal gesproken een enkel en gemeenschappelijk doel na – bijvoorbeeld de eer van God of deugdzaamheid. Maar ‘de termen die alle hedendaagse cultuurstreven verbinden, zijn enkel te vinden in de reeks: welstand, macht, veiligheid (ook vrede en orde vallen daaronder), alles idealen meer geschikt om te verdelen dan om te vereenigen’ [3].
Veranderend mensbeeld
Door de afbraak van gegeven relaties moesten sociale relaties opnieuw worden gedefinieerd. Een proces dat telkens herhaald moet worden stelt de Pools-Joodse socioloog Zygmunt Bauman. De ‘sociale ambivalentie’ van de moderniteit, noemt hij dat. Het verdwijnen van traditionele systemen creëert onduidelijkheid en dat betekent dat de rollen van personen en de relaties tussen personen keer op keer opnieuw moeten worden gedefinieerd [4]. Steeds moet de verhouding tot andere individuen bevestigd worden.Gezag moet verworven worden Iedere keer moet ik kiezen welke rol ik persoonlijk wil spelen en hoe ik mij wil verhouden tot de ander, tot familie en vrienden, tot collega’s en buurtgenoten. Waar individuen centraal staan, los van een gegeven kader, moet de waarde, betekenis en bestemming in het individu zelf gevonden worden. In onze tijd ligt het accent daarbij op persoonlijke zelfverwerkelijking, waarbij het ideaal van authenticiteit steeds vaker klinkt.
De filosoof Charles Taylor wijst erop dat hierin een zekere morele claim verscholen gaat. Authenticiteit staat in onze tijd voor de trouw aan onszelf, stelt hij, en op deze manier geformuleerd is dat niet om het even. ‘Er is een bepaalde manier van mens-zijn die de mijne is. Ik ben geroepen mijn leven op deze manier te leven, en niet als nabootsing van iemand anders. Maar dat verleent een nieuw belang aan de trouw aan mijzelf. Als ik dat niet ben, mis ik het doel van mijn leven.’ [5] Wie werkelijk trouw is aan zichzelf zal telkens opnieuw keuzes moeten maken. Zelfs relaties zijn daar niet van uitgesloten. Wie of wat moet gekozen worden om zo dicht mogelijk bij jezelf te blijven? Draagt een relatie bij aan het bereiken van mijn bestemming, het worden van mezelf? [6] Om het ietwat kort door de bocht te duiden: er is geen andere horizon waartegen het antwoord op deze vragen gegeven kan worden dan de eigen uniciteit. Maar als authenticiteit en uniciteit op deze manier samenhangen, dan mag verwacht worden dat dit vooral in de gemaakte keuzes tot uitdrukking komt. De keuzes moeten wel uniek en origineel zijn – niemand kan worden nagevolgd noch nagebootst.
Gezag
Het is op het snijpunt van deze twee ontwikkelingen, de afbraak van traditionele sociale structuren en de nadruk op de eigen authenticiteit, dat het gezag in de samenleving ter discussie komt te staan. Achtergrond, maatschappelijke positie, beroep of levenservaring zijn niet meer voldoende om gezag te verwerven. Het moet verdiend worden, elke keer opnieuw. Het verdienen van gezag is een persoonlijke zaak, of om het met andere woorden te zeggen, het gezag is van de persoon en van persoonlijke kwaliteiten afhankelijk geworden. Daadkracht, visie, emotie en zelfs uiterlijk speelt daarin een rol.
Een joviale leerkracht kan ook streng zijn, maar wie onzeker voor de klas staat, kan zijn positie vergeten. Een politieagent zal moedig moeten zijn (en een goed postuur hebben) om in sommige wijken niet onder de voet te worden gelopen door rondhangende jongeren. Een partijleider zal daadkracht en visie moeten combineren om de controle over de partij niet te verliezen. De premier moet binnen zijn kabinet de ministers met harde hand in toom houden, visie tonen, de lijnen uitzetten en tegelijkertijd de kiezer met empathie benaderen wil zijn leiderschap niet ter discussie komen te staan. Kortom, om het met een analyse van de socioloog Max Weber te zeggen, onze samenleving vraagt om charismatische leiders: leiders die hun gezag niet ontvangen met hun ambt, maar het verwerven door de mensen met emotie aan zich te binden.
Kerkelijk gezag
Deze maatschappelijke ontwikkeling is de kerk niet voorbij gegaan. De kerk mag het dan lang hebben uitgehouden als ‘gesloten gemeenschap’ waarin de hiërarchie duidelijk was, ook hier beginnen de tanende gezagsverhoudingen aan de oppervlakte te komen. Zelfs de rechterflank van de kerk, waar het gezag van de predikant groot is, kent deze problemen: rebellerende jeugd die zich aan het gezag van ouders, ambtsdragers en leerkrachten onttrekken en – zoals onlangs in het nieuws was – het de politie bijvoorbeeld rond Nieuwjaar bijzonder lastig kan maken. Ook ouderen hebben steeds vaker moeite met het gezag.
In de inleiding van Gedachten over het ambt benoemt prof. Graafland deze veranderende context dan ook expliciet als één van de motivaties om de ambten in de protestantse traditie te heroverwegen. Hij schrijft: ‘Het functionele denken is niet voor de kerkdeur van de hervormd-gereformeerden blijven staan, maar is daar binnengedrongen en laat ook daar zijn (aantrekkings)kracht gelden. (…) Predikanten en ouderlingen kunnen nog zo hun best doen om hun ambtelijk gezag te laten gelden, soms bij het krampachtige af, maar kennelijk is hun pogen krachteloos. Men laat zich er niet meer door gezeggen en zoekt zijn eigen weg. Dat wijst op een functieverlies van het nog steeds hooggehouden ambt, hooggehouden niet door de gemeente zelf, maar door de kerkenraden en ambtsdragers.’ [7]
Juist binnen de orthodox-gereformeerde richting in de kerk komt dit volgens Graafland het sterkst tot uitdrukking: de ‘perforatie’ van leden is nergens anders zo groot als juist hier. We zoeken de kerkelijke gemeente waar we ons het meest thuis voelen. Het gevaar daarvan is natuurlijk dat dit een proces van het zoeken naar een verkondiging en gemeenschap die aansluit bij de eigen ervaring, overtuiging en behoeften wordt. Waar de één zich thuis voelt bij een ‘Zo zegt de Heer’, zal de ander zich pas thuis voelen bij een ‘Zo zegt de Heere!’. De kerkelijke verdeeldheid, waarin wel elkaar ten diepste niet erkennen als broeders en zusters in de Heer(e), is misschien wel het beste bewijs voor het tanende kerkelijk gezag. Steeds meer kerken hebben dan ook moeite de vacatures in de kerkenraad op te vullen. Kerkleden die gevraagd worden tot de kerkenraad toe te treden bedenken zich wel meer dan eens. Het ambt heeft immers aan prestige verloren. Wie zijn ze wel, dat ze medegemeenteleden kunnen bijstaan op hoogte- en dieptepunten, kunnen bemoedigen en corrigeren indien nodig? Moet je niet vooral levenservaring hebben om de juiste woorden op de juiste tijd te spreken? Met welk gezag kan je spreken? Bovendien zijn de beslisprocedures in veel kerken ongekend bureaucratisch: er wordt wat afgepolderd in kerkenraden en moderamen. Heeft het zin om daar energie in te steken, naast drukke banen en verantwoordelijkheden in het gezin?
Dat er op grote schaal in protestants Nederland over gegaan wordt op een ander model van kerkorganisatie, van ambtsmodel naar een model van charismata, wordt wel duidelijk aan de hoeveelheid aandacht die er momenteel aan het thema ‘christelijk leiderschap’ wordt besteed. Vele kerken bieden hun leden (en vooral de leiding) inmiddels leiderschapscursussen aan (om visie te ontwikkelen en bij te scholen in managementtechnieken, gesprekstechnieken, zelfevaluatie, enzovoort). Stefan Paas heeft christelijk leiderschap tot focus gemaakt van zijn lectoraat aan de Christelijke Hogeschool in Ede.Weg van het ambt De uitgever EB Media heeft een blad op de markt gebracht, dat zich puur richt op dit thema. De ‘Willow Creek Community Church’ organiseert inmiddels ook in Nederland jaarlijks zijn bekende ‘Global Leadership’ conferenties. En in de kerk waar ik bij betrokken ben, functioneert inmiddels een ‘leiderschapsteam’, dat het dagelijks bestuur van de gemeente uit handen van de kerkenraad heeft genomen om daarmee mede de problemen met de vacatures in de raad te ondervangen.
Ook hier geldt dat in de kerk het gezag inmiddels aan de persoon verbonden raakt, in plaats van aan de positie die deze persoon bekleedt (al zal het persoonlijke nooit afwezig zijn geweest in de uitoefening van de ambten en waardering daarvan door de gemeente). ‘Het gezag van de predikant komt niet langer ‘van boven’, maar ‘van beneden’’, signaleert de Delftse predikant W.J. Dekker in zijn bijdrage aan het julinummer van het tijdschrift Kontekstueel. ‘Hij heeft het niet omdat hij een gezondene is, hij krijgt het als hij naar tevredenheid functioneert.’ [8] Deze houding is echter opvallend ambivalent, stelt Dekker. De dominee is niet meer ‘de man’ omdat hij dit ambt vervult, maar hij is wel de man of vrouw waar zeer veel van wordt verwacht. Niet enkel als verkondiger, maar vooral als persoon.
Legendarisch zijn inmiddels de personeelsadvertenties voor predikanten of de opdrachten waarmee beroepingscommissies aan het werk gaan: op zoek naar het schaap met vijf poten. De dominee moet authentiek en origineel zijn. Hij moet profetisch spreken. Zijn persoonlijke ervaringen moet hij inbrengen in de preek, het pastoraat en het leiding geven. Alles wat de dominee doet en zegt, en hoe hij doet en het Woord brengt, wordt onder een vergrootglas gelegd. De gemeente is mondig geworden en heeft zichzelf een kritische houding aangeleerd. Ook de dominee, of de ambtsdrager, is immers een mens, met eigen vooringenomenheden en stokpaardjes. Kunnen wij als gemeenteleden de verkondiging – of in het uiterste geval de tucht – nog zien als ‘zo zegt de Heer’?
In protestantse kring is de mondige gemeente uiteraard mede een gevolg van de reformatorische traditie dat ieder mens zelf de Bijbel leest. Daar past een democratische, presbyteriaanse kerkorganisatie bij, waarin ieder kerklid (althans, in sommige gevallen alleen de mannen) geroepen kan worden het gezag uit te oefenen en mee te spreken en stemmen over de koers van de gemeente.
In rooms-katholieke kring ligt het gezag bij de kerk als instituut – waarin ook aan de traditie gezag wordt toegekend. De kerkorganisatie die hierbij past is veel hiërarchischer, episcopaal.
Beide kerkorganisaties kennen zo hun voor- en nadelen. In de protestantse hoek klinkt kritiek op de onzichtbaarheid van de kerkorganisatie, de moeizame besluitvorming op moderamina en synodes en de onmogelijkheid om tot leeruitspraken te komen. Uit de evangelische hoek van de kerk klinkt daarom steeds vaker de roep om een charismatisch leider. De leider die een duidelijke visie heeft, de mensen aan zich weet te binden en weet te inspireren. Het succes van dit model kan moeilijk betwijfeld worden. Zonder de personen te willen typeren spreken de groeicijfers van bijvoorbeeld de Vrije-Baptistengemeente Bethel in Drachten en de Redeemer Presbyterian Church in New York boekdelen.
Ook binnen de gereformeerde gezindte klinkt een voorkeur voor de persoonlijke leiders door. Meer dan eens heb ik het belang van identificatiefiguren voor de jeugd horen benadrukken: voorbeelden die het geloof der vaderen op aansprekende wijze in de praktijk van hun leven vormgeven. De nadruk op deze persoonlijke inbreng – zeker in de kerkorganisatie – werd echter juist onlangs bekritiseerd door de rector van het Protestants seminarie, Bert de Leede. Hij pleitte in het al eerder genoemde julinummer van Kontekstueel voor de invoering van een bisschoppelijke structuur in de Protestantse Kerk in Nederland. Met de voorkeur voor een charismatisch leider loopt de continuïteit van de kerk gevaar, stelt De Leede. Het charismatisch leiderschap is een zaak van de persoon, niet van een ambt of structuur. En wanneer deze leider tegenvalt, de ‘man’ verandert in een ‘macho’, de ‘begaafd spreker’ in een ‘manipulator’ en het ‘persoonlijke gezag’ in ‘machtsmisbruik’, waar blijft dan de kerk als geheel?
De bisschoppelijke structuur zou dat kunnen voorkomen. ‘De bisschop is de garantie voor de continuïteit van de kerk op plaatselijk en regionaal niveau en hij verpersoonlijkt de band met de kerk van alle tijden en plaatsen. (…) De snelle wisseling van bemensing van kerkenraden en de ingewikkeldheid van een zo plurale kerk vragen om een andere waarborg van de continuïteit. En dan gaat dat even uitdrukkelijk om de inhoud van het leven der kerk – belijden en ethiek – als om de aansturing van mensen.’ [9]
Wellicht is dit voorstel inderdaad vanuit het perspectief van de dominee toe te juichen (De Leede doet zijn pleidooi tegen de achtergrond van verschillende rapporten binnen de kerk die wijzen op de toename van burn-outs onder de predikanten), de vraag is natuurlijk of deze reorganisatie van de kerk ook aansluit bij de verwachting van de gemeenteleden.
Congres
Tegen deze achtergrond organiseert de RRQR op D.v. zaterdag 17 november een congres over kerkelijk gezag. De C.S.F.R. heeft expliciet in haar doelstelling geformuleerd dat ze het als haar taak ziet het toekomstige kader in kerk en maatschappij te ‘vormen’. Als oudledenvereniging van de C.S.F.R., waarvan een groot deel van de leden inderdaad dit kader is gaan vormen, is het dan ook goed om eens te reflecteren op deze positie en het ongemak dat daar in deze samenleving mee gepaard gaat. Het gaat er tijdens het congres niet om het verleden te verheerlijken. De hedendaagse situatie willen we als uitgangspunt en als uitdaging nemen. We zoeken daarbij naar een antwoord op de vraag hoe mondigheid en zelfbeschikking, toch twee positieve gevolgen van de moderniteit, zich verhouden tot kerkelijke gezagsstructuren.
Tijdens het congres wordt deze vraag vanuit twee perspectieven, of beter gezegd, tradities belicht. Allereerst kijken we naar de katholieke traditie, een traditie waarin het gezag vanouds hiërarchisch geregeld is. De kerk van Rome is een kerk met een duidelijk gezicht, dat vooral geassocieerd wordt met de paus. De kerk heeft een gezagsstructuur die gebaseerd is op apostolische successie: het gezag van de kerkleiders is regelrecht terug te voeren op Jezus’ bekende uitspraak tegen Petrus: ‘op deze petra zal ik Mijn gemeente bouwen’ (Matthëus 16:18). Er is een doorgaande lijn door de geschiedenis heen, waarin dit gezag telkens weer wordt overgedragen op de volgende paus, en via de paus op de kardinalen, bisschoppen en priesters.Roep om charismatische leider Dit rechtstreekse gezag is ook de reden dat de paus bindende uitspraken aangaande de leer en het leven kan doen, ex cathedra. In de kerkelijke organisatie wordt bovendien ook aan de traditie een zeker gezag toegekend. Antoine Bodar, de bekende priester en hoogleraar die tijdens het congres de eerste spreker zal zijn, heeft de gereformeerde traditie eens verweten hier te weinig oog voor te hebben. Of beter gezegd, een blinde vlek: ‘Maar ook uw tongval kent traditie’, stelt hij. ‘Uw predikanten raadplegen geschriften van Calvijn en Luther, zoals wij Gregorius en Leo, terwijl die nog leiding gaven aan de ene Kerk.’ [10] Deze combinatie van kerkelijk gezag en gezag van de traditie levert naast continuïteit en een helder imago ook spanning op tussen het ‘grondvlak’ en het ‘kader’. Onlangs haalde een conflict tussen de parochianen en de pastoor in de parochie van Waalwijk breed de pers. Deze parochie had een nieuwe pastoor toegewezen gekregen door de bisschop. Deze had echter traditionelere ideeën dan zijn voorganger en zag het als zijn taak om ‘orde op zaken te stellen’. Daartoe nam hij radicale beslissingen, wat door de parochianen niet werd gewaardeerd. Antoine Bodar heeft op vele manieren met deze problematiek te maken gehad. Zeker destijds in zijn werk als plebaan van de kathedraal van ’s-Hertogenbosch. Hoe ging hij om met het gezag van het Woord, de kerk en de traditie, in de sacramenten, op de kansel en in gesprek met mensen?
Het tweede perspectief is dat van het gereformeerd protestantisme. De nadruk ligt hier vanouds op het schriftgezag boven het kerkelijke gezag. Dat komt onder andere tot uitdrukking in het aloude bevestigingsformulier van de predikanten, waar aan de kerkenraad als geheel de opdracht wordt verleend de predikant te controleren of deze niet tegen de Schrift in gaat. Overigens heeft de klassieke ambtsopvatting in gereformeerde kring trekjes van het katholieke model: de handoplegging bij de bevestiging van predikanten is een teken van de overdracht van het gezag door de geschiedenis heen. Toch lijkt er, ook in de orthodoxe flank, speling te ontstaan in het gezag dat aan de Schrift (en ambtsdrager) wordt toegekend. Om slechts een enkel voorbeeld te noemen: regelmatig wordt er door critici op gewezen dat predikanten rondom omstreden thema’s steeds terughoudender worden. Onlangs schreef zelfs de socioloog Herman Vuijsje dat God steeds vaker een tandeloze God is. ‘Alles aan God is lief en aardig geworden: een opperwezen dat niet meer boven ons staat, maar naast ons Een God als bovenste beste opa, als sint zonder piet, als piet zonder roe.’ [11] Dominee J. Maasland voegt daaraan toe dat deze verschuiving, wellicht nog niet zo duidelijk, ook zichtbaar is binnen de orthodoxie. ‘De accenten worden anders gelegd’, schrijft hij. ‘De tweeslag ‘zonde en genade’ of anders geformuleerd ‘oordeel en verzoening’ functioneren vaak niet in de volle breedte en diepte.’ Niet alles kan meer van de Kansel af gezegd worden. Maasland wil daarbij overigens niet naar anderen wijzen, hij herkent het ook in zijn eigen preken. Hij ziet het zelf als een spanningsveld: hoe leg je het gereformeerde erfgoed uit in onze tijd, zonder in clichés of sjablonen te vervallen? Hoe behoud je de gereformeerde spiritualiteit in een veranderende wereld en daarmee ook veranderende levens van de gemeenteleden. Voor Stefan Paas, de tweede spreker tijdens het congres, is deze veranderende context de aanleiding om het leiderschap binnen de protestantse smaldeel te heroverwegen. ‘Onze tijd’, zo zei hij tijdens zijn lectoraatslezing, ‘vraagt om verantwoordelijken die in staat zijn om in te spelen op allerlei ontwikkelingen en geluiden, zonder daarbij hun hoofd en hart te verliezen. Tijd voor uitgebreide bezinning is er niet altijd. Des te nodiger is een diep gewortelde spiritualiteit en een stevige overtuiging. Kerkelijke verantwoordelijken zullen steeds minder kunnen steunen op overgeërfde gewoonten en culturen. Er ligt steeds minder vast. Dat is verwarrend, maar het brengt hen ook terug naar vragen als: waarom doe ik dit? Wat houdt mij gemotiveerd? Waaraan ontleen ik mijn bezieling en hoe kan ik die op anderen overbrengen? Waarom is er eigenlijk een kerk?’ [12]
De noodzaak van een herbezinning op het gezag binnen de kerkelijke structuren, zoals Stefan Paas naar voren schuift, is uiteraard niet alleen een zaak van de kerkleiding (in opleiding), maar ook van gemeenteleden zelf. Met het RRQR-congres willen wij deze bezinning dan ook alle ruimte geven. De uitdagende vraag die wij daarbij voor ogen hebben, is de vraag of er ondanks de nivellering in de gezagsstructuur van kerk en maatschappij nog ruimte blijft bestaan voor een transcendente God die ons kan aanspreken met een ‘Zo zegt de Heer(e)!’ Zou een verandering van de kerkelijke structuur – meer aandacht voor specifieke geestesgaven, of juist meer vast gelegde structuren en liturgieën – deze ruimte kunnen vergroten?
Meer informatie over het congres vindt u elders in deze Wapenveld.
Ir. Hans Teerds (1976) is zelfstandig architect en onderzoeker aan de Faculteit Bouwkunde van de Technische Universiteit Delft en preses van de RRQR.
- Met dank aan de leden van het RRQR bestuur voor hun inhoudelijke reacties op eerdere versies van dit artikel.
- Ferdinand Tönnies, Community and Civil Society, Cambridge (2001), p.52.
- Johan Huizinga, In de Schaduwen van Morgen. Een diagnose van het geestelijk lijden van onzen tijd, Haarlem (1951), 8e druk, p.28.
- Zygmunt Bauman, Modernity and Ambivalence, Ithaca (1991), p.7.
- Charles Taylor, De malaise van de moderniteit, Kampen (1994), p.40; vergelijk Stefan Paas, Vrede stichten. Politieke meditaties, Zoetermeer (2007), hoofdstuk 4.
- Waar Charles Taylor probeert deze ontwikkeling niet alleen maar negatief te interpreteren, is Ad Verbrugge is in Tijd van onbehagen veel pessimistischer: ‘De formele wil tot de absolute vrijheid van het individu mondt (…) uit in een levenswijze (ethos) die zelf de sfeer uit het oog verliest waarbinnen deze vrijheid werkelijk wordt gewaarborgd, namelijk de gemeenschap met haar zeden en gewoonten. Gaandeweg slijten de gedeelde symbolen, rituele en omgangsvormen (ook al is het maar een groet) waarin we elkaar tot ons recht laten komen en waarin een gemeenschap gestalte krijgt. (…) Een dergelijke levenshouding kan ertoe leiden dat men anderen alleen nog maar gebruikt en misbruikt voor de eigen doelen.’ Ad Verbrugge, Tijd van Onbehagen. Filosofische essays over een cultuur op drift, Amsterdam (2004), p.28.
- C. Graafland, Gedachten over het ambt, Zoetermeer (1998), p.12.
- W.J. Dekker, ‘De vanzelfsprekendheid voorbij…’, in: Kontekstueel 21-6, juli 2007, p.14.
- H. de Leede, ‘Waar vind ik in de Bijbel de protestantse dominee?’, in Kontekstueel 21-6, juli 2007, p.4-7.
- Zie www.antoinebodar.nl/website/pagina.php?page=artikelen, het artikel ‘Protestantse ijver en Katholieke rijkdom’, lezing uitgesproken in de Domkerk van Utrecht op 16 november 2005 bij de presentatie van de Christelijke Encyclopedie.
- Het citaat komt uit het nieuwste boek van Herman Vuijsje, Tot hiertoe heeft de Heer ons geholpen, Amsterdam (2007) Ik kwam dit citaat tegen in de rubriek ‘Uit de Pers’ van J. Maasland in De Waarheidsvriend 95-35, p.14.
- Stefan Paas, Koers bepalen in de storm, De hbo-theoloog en leiderschap in kerken en christelijke organisaties, lectoraatslezing op 1 december 2006, te vinden via http://topshare.che.nl/theologie/215455/216579.