'You should not treat me like a stranger'

Een gesprek met Arthur Hegger over seksualiteit
Seksualiteit is altijd problematisch geweest. In zekere zin behoort dit tot het wezen van de seksualiteit zelf. Elk mens staat voor de opgave een balans te zoeken tussen onderdrukking en uitleving. En dat geldt niet alleen voor het individu, maar ook voor culturen. Spreken in termen van meer of minder problematisch is dan ook niet voor de hand liggend. Wel kun je zeggen dat zij nu anders problematisch is dan vroeger. En van dat problematische wilden we juist af, getuige de seksuele revolutie in de jaren '60.'

Aan het woord is Arthur Hegger, psychotherapeut bij Eleos. Op 8 mei 2002 spraken wij een avond lang met hem over seksualiteit in het kader van de jaarserie ‘Schade aan de ziel’. Het rondetafelgesprek vond plaats tegen een bijzondere achtergrond. Zowel vanuit het perspectief van de jaarserie als vanuit het perspectief van Freud. In de hiërarchie van behoeften en verlangens scoorde seksualiteit die avond niet hoog. Die avond vond een andere ‘jacht’ plaats. Nederland werd heen en weer bewogen tussen de ontlading van zielsdiep rouwen om Pim Fortuyn en het met lichaam en ziel volgen van de Uefacupfinale en de vreugde-uitbarsting daarna.

Schade

Vanuit het perspectief van de jaarserie ‘Schade aan de ziel’ zijn we op zoek naar de schade die het gevolg is van ‘het winnen van de wereld’ van de seksualiteit. Oppervlakkig beschouwd lijkt het alsof onze eeuw het domein van de seksualiteit gewonnen heeft, onder eigen beheer heeft gekregen. Seksuele vrijheid en autonomie zijn belangrijke waarden van onze cultuur. Maar berokkent de wijze waarop wij ons dit domein toegeëigend hebben schade aan de ziel? Leven we niet voorbij aan het wezen van de seksualiteit? Herbergt seksualiteit een eigen normativiteit in zich die door onze cultuur vertreden wordt? Leidt reflectie op seksualiteit tot aanwijzingen voor ‘het goede leven’, een antropologisch vloertje, die, indien niet opgemerkt, schade berokkenen?

Bevrijding

Multatuli (1820-1887) schreef dat ‘er buiten Azië weinig landen zijn, waar de zeden groter dwingelandij uitoefenen dan in Nederland’. Door de vooraanstaande plaats van de confessionelen in het openbare en het persoonlijke leven bleven de geboortecijfers hoog, het aantal scheidingen en abortussen laag, kwamen protestants-katholieke huwelijken nauwelijks voor en werd nauwkeurig toezicht gehouden op onzedelijke activiteiten zoals dansen. Eind jaren ’50 begon deze wereld te wankelen. De jeugd was onafhankelijk, sceptisch en op seksueel en moreel gebied vrijer dan ooit. Moraal was niet langer een in de religie gewortelde zekerheid, de scheiding tussen goed en kwaad vervaagde en mensen werden geconfronteerd met nieuwe situaties en uitdagingen waarvoor de oude moraal geen bevredigend antwoord had. Seksualiteit kon los van de angst voor zwangerschap genoten worden door de komst van de pil. De eerste en tweede generatie feministen brachten maatschappelijke verschuivingen teweeg, bekritiseerden de traditionele samenlevingsvormen en vroegen aandacht voor de vrouwelijke seksualiteit. Hoogopgeleide en niet-kerkelijke Nederlanders stonden in de voorhoede van morele veranderingen. Ook bij veel christenen ging het roer langzaam om. Er werd meer nadruk gelegd op individuele verantwoordelijkheid (‘de mens is zedelijk autonoom’) en een verwerping van de geboden ten gunste van een meer positieve benadering (het imperatief om lief te hebben, medemenselijkheid) [1]. De winst hiervan is de verminderde ongelijkheid tussen mannen en vrouwen, de afname van de dubbele seksuele moraal, meer oog voor de eigen seksualiteit van vrouwen, de legitimering van verlangen en de culturele inbedding om meer te mogen ‘vaderen’ dan voorheen.

Het is opvallend dat met het doorbreken van bestaande machtsstructuren tussen mannen en vrouwen de eetproblemen enorm zijn toegenomen, seksueel misbruik en lichamelijk geweld een schrikbarende omvang hebben aangenomen, de angst voor ouderdom groot is, Aids een grote bedreiging vormt, de cosmetische industrie en chirurgie snelgroeiende specialismen zijn geworden en porno een grotere mediacategorie is geworden dan de gevestigde film- en muziekindustrie. Vraag een gemiddelde vrouw wat hoog in haar wensenlijstje staat en ze noemt dat ze 7 kilo wil afvallen.

Vervreemding

Naomi Wolf houdt in De zoete leugen of de mythe van de schoonheid [2] een fel betoog om deze fenomenen te verklaren. De identiteit van vrouwen wordt gelegd bij schoonheid en seksueel aantrekkelijk zijn, zodat zij gevoelig zullen blijven voor goedkeuring van anderen en hun zelfrespect in wezen aan anderen ontlenen. Voor het eindeloze, maar vluchtige werk in het huishouden kwam het al even eindeloze, maar vluchtige werken aan de schoonheid in de plaats. Een beeldensalvo variërend van ‘zachte’, maar wel objectiverende porno en harde, gewelddadige porno beheersen krantenkiosken, reclames en films. Objectiverend omdat de beelden los staan van een intieme relatie. ‘Op iedere hoek van de straat staat een mooie vrouw in lingerie op me te wachten.’ Doordat er een zogenaamd objectief en tijdloos beeld van schoonheid is, zijn liefde en schoonheid losgekoppeld, zo zegt Wolf. Het valt mannen en vrouwen niet mee als ze tegen de ander willen zeggen: ‘Ik vind je mooi’ als variant van: ‘Ik hou van je’. Als een vrouw tobt over haar lichaam kan de man dit gepieker bagatelliseren, maar dan begrijpt hij er niets van. Als hij haar getob beaamt, dan kan hij niet om haar geven omdat hij haar lelijk vindt. Als hij zegt ‘ik hou van je zoals je bent’, dan vindt hij haar opnieuw dus lelijk. En als hij zegt dat hij van haar houdt omdat ze mooi is, is het ook niet goed. En voor onzekerheid van mannen is al helemaal weinig plaats.

Volgens Wolf zit de consumptiemaatschappij er allerminst op te wachten dat mannen en vrouwen gaan ontdekken hoe ze van elkaar moeten houden. Zij gedijt bij de gratie van seksuele vervreemding tussen mannen en vrouwen en bij seksuele ontevredenheid.

Overal en nergens

Het is voor Hegger de vraag of toegenomen openheid en bespreekbaarheid geleid heeft tot grotere intimiteit tussen mensen en een afname van belemmerende schaamte en schuldgevoelens. De Knijff verwoordt treffend: ‘Gold van het verleden dat de seksualiteit nergens was, en toch overal, zo mag men thans wel, in alle dubbelzinnigheid, zeggen: zij is overal en toch nergens’ [3]. ‘Het contrast van de alledaagse praktijk met het opgelegde en dwingende beeld van een vitaal seksueel leven zorgt paradoxaal genoeg voor een andersoortige schaamte. Schaamde men zich vroeger omdat men een buitenechtelijke relatie had, tegenwoordig schaamt men zich omdat men nog maagd is. Wat hetzelfde is gebleven is de behoefte om te voldoen aan een cultuurideaal. Girard zei al dat de begeerte van de een de begeerte van de ander wordt.’

Seksuele ontwikkeling

Gevraagd naar de eventuele schade van dit bombardement aan beelden voor de ontwikkeling van gezonde intimiteit en seksualiteit tussen mensen staat Hegger allereerst stil bij de seksuele rijping van de puber. ‘Ik hecht veel waarde aan het onderscheid tussen de seksuele rijping en de daarbij horende opwinding en de ontwikkeling van erotisch verlangen. De seksuele opwinding ontstaat in de puberteit. Het is een complexe emotie, heeft een biologische functie én speelt een centrale rol in de psychologische ervaring van mensen. Het is er, het is vitaal, komt van binnenuit, vanzelfsprekend kun je zeggen. Seksuele opwinding wordt omgevormd tot een erotisch verlangen, dat als voornaamste kenmerk heeft dat het gericht is op de ander. Ook dit erotische verlangen heeft rijping nodig, omdat het levenslang een opgave blijft om de ander werkelijk als ander te ontmoeten. In eerste instantie idealiseert de puber de ander. De eerste liefde is veelal onbereikbaar en schone eigenschappen worden aan hem of haar toebedeeld. In zijn eerste verliefdheid is de jongere, juist door die idealisering, hoe dan ook kwetsbaar en maar al te gemakkelijk worden kinderen door volwassenen daarin beschaamd gemaakt. Misschien moet die eerste liefde ook wel onbereikbaar zijn, om de jongere nog enig respijt te gunnen. Daarnaast is het idealiseren van een andere persoon dan de ouders een stap op weg naar het jezelf onderscheiden en losmaken van thuis.

Tegenwoordig lijkt het onderscheid tussen seksuele opwinding en erotisch verlangen vervaagd. Kortweg: als je het kunt, moet je het ook willen en doen. Ik heb mijn twijfels bij deze nieuw verworven vrijheden. De puber overschreeuwt zichzelf, en later krijgt hij of zij er spijt van, als het nog niet bij hem of haar paste. Dit in tegenstelling tot vroeger, toen 7 jaar verkering normaal was en uitgestelde maagdelijkheid hoog in het vaandel stond. Dat was ook niet goed. Toen was die afstand te groot en dat gaf evenzeer verkramping. Maar wanneer de ontwikkeling van een eigen identiteit in de kinderschoenen staat en de afgrenzing van de ander nog diffuus is, kunnen vroege seksuele ervaringen schadelijk zijn. Na de eenwording is er nog geen veilig huis, een goed ontwikkelde identiteit, om naar terug te keren. Verwarring over wie ik ben, wat ik waard ben en onzekerheid over het eigen lichaam kunnen ontstaan. Dit is een gevolg van het taboe dat ontstaan is op het verbod op seksualiteit. Denk maar aan het “I want it all, I want it now”, van Queen.’

Dit taboe op het verbod is alles doordringend. Het is voor kinderen haast onmogelijk geworden om hun eigen fantasieleven en ontluikende lichamelijke ontwikkeling vrij te houden van objectiverende seks. Er zijn weinig boeken waarin op een mooie manier over intimiteit en seksualiteit geschreven wordt en in het bijzonder over vrouwelijke seksualiteit. Ze handelen voor het merendeel over buitenechtelijke relaties, perversies en seksueel geweld. ‘Kinderen moeten het hebben van een goede thuisbasis waarin intimiteit en seksualiteit met behoud van de grenzen tussen generaties een natuurlijke plek hebben in het dagelijks leven. Jonge kinderen hebben seksuele gevoelens en uitleg over wat er met hen gebeurt is onderdeel van de opvoeding. Erkenning van eigen verlangens, leren uitstellen, rekening houden met anderen, eigen grenzen stellen zijn in het algemeen belangrijke vaardigheden, die eveneens waardevol zijn in de omgang met seksualiteit.’

Kwetsbaarheid

Het leren onderscheid te maken tussen de (geïdealiseerde) ander en het zelf in de puberteit is tegelijkertijd een wezenlijk kenmerk van de seksualiteit zelf. ‘Gemeenschap vraagt om zelfvertrouwen en vertrouwen in de ander. In de overgave aan de ander is er paradoxaal genoeg ook altijd het moment dat zowel man als vrouw zich juist op zichzelf richten. Het is specifiek dat moment, waarin je zozeer je zelf bent, waarop je kwetsbaar bent. Het vraagt een groot vertrouwen om in de armen van je geliefde klaar te komen. Het is een vorm van grensoverschrijding, die eigenlijk al begint bij de start van de gemeenschap. Daar hebben vrouwen wellicht nog meer moeite mee dan mannen. Als dit vertrouwen ontbreekt polariseert de seksualiteit, komt er meer strijd. In zijn extreme vorm uit dit zich in sadisme en masochisme. De kans op verbondenheid en overgave is dan gering. Ervaren kwetsbaarheid, angst voor afwijzing en/of controleverlies, een gering fysiek zelfbeeld staan vertrouwen in de weg en kunnen leiden tot het objectiveren van zichzelf of de ander, het zichzelf beleven door de ogen van de ander. Tussentijds wordt getobd, ervaringen geregisseerd en vervreemding is het gevolg. Het kan leiden tot meer functionele seksualiteit. Het doen voor de ander, voor de plezierige gevolgen daarna, maar niet om de ervaring van de eenwording ter plekke. De blik richt zich op de ander van wie gehouden wordt, maar voor wie men zich ten diepste niet open kan stellen. Als iemand van zichzelf vervreemdt, is de ander ook niet meer de vertrouwde minnaar. Ook de ander wordt tot vreemde gemaakt. En beiden leiden schade. Objectivering is een schamele zelfbescherming die leidt tot vervreemding van het eigen lijf en van de ander.’ Bob Dylan zong in ‘Oh sister’ op het album Desire:
Oh, sister, when I come to lie in your arms / You should not treat me like a stranger.

Geven en ontvangen

‘Hierbij is het onderkennen van een wezenlijk verschil tussen de seksualiteit van mannen en vrouwen en een legitimering van beider verlangen in mijn ogen zegenrijk. Nivellering doet geen recht aan de geaardheid van man en vrouw. Maar, een te sterke dichotomie is evenmin heilzaam. Overaccentuering leidt er toe dat mannen zich kunnen voelen als agressieve indringers in plaats van actieve gevers en dat vrouwen zich gebruikt voelen in plaats van dat ze actief ontvangen. Actief ontvangen betekent binnen mogen komen, omvatten en verwelkomen. Passief ontvangen leidt tot beknelling en maakt de man tot indringer. Seksualiteit dient daarom in mijn ogen in zekere zin biseksueel te zijn, hoe vreemd dit mogelijk ook klinkt. Ik doel hiermee op de mogelijkheid tot empathie met betrekking tot geven en ontvangen. De ervaring van binnenkomen en ontvangen is niet wezensvreemd voor mannen noch vrouwen. Mannelijke en vrouwelijke seksualiteit worden nu nogal eens neergezet alsof het twee werelden zijn. De vraag is waarom dit nodig is. Het wordt dan monoseksualiteit, ik als vrouw en jij als man. En die verschillen liggen eerder op een continuüm. Het absolute onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk klopt veelal niet.’

Autonomie en verbondenheid

‘Zolang man of vrouw om wat voor redenen dan ook zichzelf of de ander objectiveert is van overgave geen sprake en rest een leeg bed. Hier ontbreekt de empathie of kan die niet ontvangen worden. Waar het respect voor elkaars autonomie, dan wel de verbondenheid erbij inschiet, ontstaat schade.’ Dat verklaart mogelijk de zogeheten ‘postcoïtale depressie’ bij mannen, gevoelens van schaamte en leegte na de daad. ‘Die leegte is er niet als de taal van de jubel er is. En de taal van de jubel is er als seksualiteit, overgave en intimiteit samengaan. Daarbij hoort dat echtparen moeten kunnen uitstellen en met frustraties omgaan. Je moet een beetje teleurgesteld kunnen worden. Soms pissig als de ander maar niet voor de draad komt. Het verbod en het overwinnen daarvan, weigering en verleiding zijn deel van het seksuele spel, waarbij je rekening houdt met elkaars individualiteit en de daaruit voortvloeiende grens. Het hoort bij het afstemmen op elkaar. Daar wordt te weinig voorlichting over gegeven. Zelfs een zekere vorm van perversie, een vorm van exhibitionisme, kan opgenomen worden in het seksuele spel als er wederzijdse aanvaarding en inleving is.’

Blijkbaar is het heel ingewikkeld om je zowel autonoom als verbonden te voelen, te geven en te ontvangen. Opvallend is de opkomst van de Promisekeepers in Amerika, een mannenbeweging waarbinnen twee stromingen zijn te onderscheiden [4]. De ‘essentialisten’, met oog voor het mannelijke, de rationaliteit en de hoofse liefde. Zij vinden het schadelijk als de mannelijkheid wordt aangetast. Daarnaast zijn er de expressionisten, die spreken van een ‘godly manhood’, vooral populair onder een deel van de EO-mannen. Zij staan dienend leiderschap voor en hebben grote waardering voor feminiene waarden, die ze typeren als menselijke waarden. De te sterke dichotomie die eerder verdeeld werd over man en vrouw is terug te zien in deze twee stromingen. Waar het risico voor de essentialisten is dat ze nog steeds bang zijn om ‘zwak’ te zijn, is het risico van de expressionisten de angst om sterk te zijn. Beiden miskennen een deel van zichzelf. ‘Schade aan de ziel is dat er teveel splitsingen aangebracht worden. Dat betekent niet streven naar een vage synthese en geen oog voor eigenheid. Het is in de spanning staande blijven. Op het scherpst van de snede moet je het weer veroveren. Het gebod is: je moet op elkaar aankunnen. Anders lever je je niet uit. De seksuele relatie roept uit zichzelf om betrouwbaarheid. Die waarde is inherent aan de seksualiteit. Uit een vertrouwde relatie komt dit op.’

Schaamte en schuldgevoel

Het is juist deze normativiteit, die uit de seksualiteit zelf op komt, die in onze cultuur, zeker op het eerste gezicht, met voeten getreden wordt. Het beeldensalvo van de achterover liggende vrouw met halfgeopende mond en geloken oogleden wordt goedgepraat met de zegen van vrije meningsuiting en bespreekbaarheid. De beelden zijn echter niet open, ze zijn oneerlijk. Bloot wordt van alle menselijkheid ontdaan: het zijn plaatjes om zich mee te vergelijken wat vrijwel altijd in het nadeel uitvalt. Lichamen zijn zo geperfectioneerd en geobjectiveerd dat ze onherkenbaar worden. Seksueel geweld wordt geregeld geërotiseerd. Men kan zich schamen als gevolg van het voelen van begeerte die dit beeld oproept. ‘Maar al te vaak wordt deze schaamte gezien als gevolg van een externe christelijke norm: “Als je een vrouw aanziet om haar te begeren, dan heb je reeds overspel gedaan.” In de kerken is dit nogal eens opgevat als een veroordeling van de drift zelf. Ik mag dat niet zien, ik voel me schuldig. Dat is ook wel eens anders geweest. Driftaanvaarding gaat aan driftverzaking vooraf, dat is op een bepaalde manier ook bij Augustinus te zien. Niet de begeerte, de drift zelf wordt veroordeeld. De seksuele behoefte, de drift is in zichzelf niet slecht. De intentie wordt veroordeeld: “Ik ga naar haar kijken om haar te begeren.” Voed je het, of niet, of frustreer je jezelf daarin.

Juist op het terrein van de seksuele moraal luistert het onderscheid tussen schaamte en schuldgevoel nauw. Vroeger werd schaamte vooral geduid als seksuele schaamte. De “schaamstreek” is een typerend woord hiervoor. Tegenwoordig lijkt er minder seksuele schaamte te zijn en meer schaamte om wie je bent. Al maakt naaktheid, je blootgeven aan een ander, kwetsbaar, zeker als iemand zich bekeken voelt. Een joods gezegde is: “Wie iemand een rode kleur doet krijgen, is als iemand die bloed heeft vergoten.” Het doen beschamen wordt hier opgevat als vorm van geweld.

Omdat schaamte bij uitstek moeilijk te hanteren is zetten veel mensen schaamte om in schuldgevoelens. Schaamte vraagt om aanvaarding en geborgenheid, op de wijze zoals God Adam en Eva tegemoetkwam door kleding te maken. Daar waar geborgenheid en aanvaarding ontbreken is het verleidelijk om schaamte om te zetten in schuldgevoel. Schuldgevoelens appelleren aan: “Ik heb iets fout gedaan, ik kan het dus weer goedmaken en in de toekomst voorkomen.” Het geeft meer gevoel van controle dan schaamte, het tast minder de zelfbeleving aan. Zeker bij seksueel misbruikte mensen speelt dit mechanisme heel sterk. Maar schaamte wordt niet alleen omgezet in schuldgevoel. Het alternatief is woede. Woede is ook een reactie op schaamte. Hoe dan ook, uiteindelijk is het terug te voeren op een oneigenlijke manier van omgaan met drift.

De drift vraagt enerzijds om aanvaarding en anderzijds om kanalisering, het verheffen van de drift. Freud stelde zelfs dat de sublimering van de seksuele drift leidt tot het ontstaan van een cultuur. En als dit waar is dan klinkt het logisch dat bij verhevigde uitleving van driften cultuuruitingen aan rijkdom inboeten. Toch beschouw ik die externe norm veel meer als een aanvulling op de normativiteit die uit seksualiteit zelf op komt. Het is goed dat de externe norm er is, zeker als er spanningen zijn, maar in principe brengt een goede relatie normativiteit met zich mee.’

Normativiteit

Het is misschien juist de normativiteit die uit de seksualiteit zelf voortkomt die aanleiding geeft tot een kentering in onze cultuur. De nadelige gevolgen van openheid zonder grenzen worden meer onderkend. Er zijn discussies over de negatieve invloeden van reclame en film. Seksueel geweld is bespreekbaar en wordt veroordeeld. ‘Verfoeide instituties als het huwelijk stijgen in waarde. Ook homoseksuele paren zoeken onderdak in het instituut van het huwelijk. Er is behoefte om een kader voor een trouwe, monogame relatie te creëren.’

‘Goede seksualiteit staat of valt met het op de ander aankunnen, het niet willen delen van deze beleving met een buitenstaander, het de ander liefhebben om wie hij is. Het huwelijk staat niet garant voor intimiteit en als onderdeel daarvan seksualiteit, maar biedt wel een ommuring en een kanalisering van verlangen en wordt door God gezegend. Het is een hulpmiddel dat nodig is om het intieme te beschermen, omdat we feilbaar zijn.’

Het klassieke huwelijksformulier ligt niet ver van deze minimale opvatting van het huwelijk af. Deze ethiek is geen idealisme, maar het ideaal wordt daarbinnen bij tijd en wijle wel gerealiseerd in een wederkerigheid die leerschool voor (Goddelijke) liefde is. Het romantische ideaal van de jaren ’60 van liefde die haar vrije gang kan gaan is mislukt. De Knijff betoogt dat het menselijk liefdesverlangen een leiband nodig heeft om tot echte verwerkelijking van de liefde te komen en seksualiteit aan te spreken op zijn impliciete huwelijkskarakter [5]. De bijbelse ethiek is in eerste instantie geen regelethiek, maar biedt een kader voor het goede leven. In zekere zin is het een minimale ethiek, met als spits het liefhebben van God boven alles en de naaste als jezelf. Het vraagt om verzet tegen de gevolgen van de schoonheidsmythe en tegen de objectivering van seks. Seksualiteit is een ontmoeting tussen lichaam en ziel en liefde is de overwinning van de ziel over het lichaam. Waar dit uit balans wordt getrokken ontstaat schade, aan ziel en lichaam.

  1. James Kennedy, Nieuw Babylon in aanbouw, uitgeverij Boom, Amsterdam 1995.
  2. Naomi Wolf, De zoete leugen of de mythe van de schoonheid, uitgeverij Amber, Amsterdam 1992.
  3. H.W. de Knijff, Venus aan de leiband. Europa´s erotische cultuur en christelijke sexuele ethiek, uitgeverij Kok, Kampen, 1987.
  4. Zie voor de essentialisten: E.L. Cole, 1982, Maximized Manhood : A Guide to Family Survival, Springdale: Whitaker House. Zie over expressionisten: G.J. Oliver, 1993, Real Man have Feelings too, Chicago: Moody Press. Een aardige sociologische beschrijving is te vinden in J.P. Bartkowski, 2002, ‘Breaking Walls, Raising Fences: Masculinity, Intimacy and Accountability among the Promise Keepers’, in: C.L. Williams & A. Stein, Sexuality and Gender, Oxford: Blackwell Publishers.
  5. H.W. de Knijff, Venus aan de leiband. Europa’s erotische cultuur en christelijke sexuele ethiek, uitgeverij Kok, Kampen, 1987.