Graafland belandt ook op de ‘parallelweg’

Opmerkingen bij zijn boek Bijbels en daarom gereformeerd
In de zomer van 2000 deed prof.dr. C. Graafland, van 1972 tot 1991 hoogleraar te Utrecht verbonden met de Gereformeerde Bond, nog eens uitvoerig van zich spreken. Via een artikel in Wapenveld en een uitvoerig interview in het Nederlands Dagblad. Daarin ging het hem om de vraag of de gereformeerde orthodoxie niet zo dichtgetimmerd was, dat van enige vitaliteit geen sprake meer kon zijn. Er vielen harde woorden. Aan de vertolking van het evangelie en het geloof voor mensen levend in onze cultuur en samenleving leverde zij geen enkele wezenlijke bijdrage meer. De belijdenis kon wel eens een blok aan het been zijn en het zicht op nieuw lezen en verstaan van de Schrift totaal verduisteren.

Hij zag maar één uitweg: terug naar de Schrift. Op deze cri de coeur volgden vele reacties in kranten en weekbladen, symposia en andere bijeenkomsten. Het rumoerde door tot diep in de herfst. Al snel ging de discussie in de richting van de waarde van de belijdenisgeschriften. Graafland reageerde nog een enkele keer, maar trok zich al snel terug uit de discussie, die volgens hem feitelijk voorbij ging aan de zaak waarvoor hij aandacht had willen vragen. Om een jaar later terug te komen met een boek, waarin hij nog eens uitvoerig uiteen zet, wat hij beoogde [1]. De titel spreekt voor zich: echte gereformeerde orthodoxie is bijbelse theologie en daarom gereformeerd. Die zin mag je van hem never omkeren.

Vernieuwing

Al wilde hij slechts een ‘boekje’ schrijven, met z’n 180 pagina’s is het bepaald geen brochure meer te noemen. Het is vlot geschreven, vaak heel persoonlijk getoonzet, prikkelend, uitdagend en veel heen en weer springend, zoals we hem kennen van lezingen en preken. Soms hard uithalend, niet geremd regelmatig een hoge toon aan te slaan, dan weer heel bevindelijk getuigend, vooral als hij bijbelpassages uitlegt en betrekt in zijn betoog. Wat wil hij precies? ‘Is er een zodanige vernieuwing van de gereformeerde theologie mogelijk, die aansluit bij de vragen en het geloofs- en denkklimaat van deze tijd en die toch kan worden beschouwd als een authentieke, eigentijdse gestalte van de klassiek-gereformeerde traditie?’ Daarover wil hij het hebben. Helemaal aan het eind van zijn boek noemt hij als diepste motief achter zijn verhaal: ‘Dóór de belijdende geschiedenis van de kerk heen terugkeren tot een vernieuwde bezinning over wat de Schrift zelf ons zegt.’ Waaraan hij de hoop toevoegt, dat hij de lezer ‘stof tot nadenken’ gegeven heeft, ‘verdieping en misschien wel een kleine vernieuwing van zijn geloof’. Is hem dat ook gelukt?

Inzet

De eerste hoofdstukken hebben iets van een ego-document. In een artikel in Wapenveld had prof.dr. A. van de Beek gesteld, dat de gereformeerde theologie een eeuw lang niets nieuws had opgeleverd. Dat had Graafland zich erg aangetrokken, na heel zijn leven daarmee intensief bezig te zijn geweest. Maar helaas: hij moest Van de Beek gelijk geven. Wat kon nu de oorzaak zijn van deze non-vitaliteit van de gereformeerde theologie? Dit punt houdt hem duidelijk heel erg bezig. Er zit ook iets in van eigen tragiek. Jaren doceerde hij gereformeerde godgeleerdheid. Terugkijkend is hij niet opgewekt over de impact daarvan. Vele mede door hem opgeleide predikanten blijven hangen in een gesloten gereformeerd leersysteem, de aansluiting met de postmoderne hoorder fataal missend. Anderen gingen nieuwe wegen. Met respect noemt hij onder andere dr. A.J. Plaisier en dr. H. de Leede, die zich oriënterend aan de ethische theologie proberen een brug te slaan tussen evangelie en cultuur, gereformeerde theologie en modern levensgevoel. Volgens Graafland zijn dat echter allemaal parallelwegen, evenals die van Barth en Berkhof. Ze hebben wel ergens een plek in de brede bedding van de gereformeerde theologie. Maar voor hem is er maar één echte gereformeerde theologie: een theologie die de lijn voortzet van de klassieke gereformeerde orthodoxie. In enkele paragrafen schetst hij vervolgens het ontstaan hiervan en benadrukt de legitimiteit. In het verwoorden van het nieuw gevonden geloof der reformatie maakte zij gebruik van de scholastieke manier van denken. Zich verantwoordend naar binnen en naar buiten. Er ontstond een gesloten zeer verfijnd leersysteem, heel contextueel en daardoor geloofwaardig en inzichtelijk voor elk nadenkend mens in die tijd. Maar hoe ging het daarna verder? Er gebeurde, behalve een beweging die nadruk legde op de ervaring van deze gereformeerde waarheid, eigenlijk niets meer. Gereformeerde orthodoxie was een weldoortimmerd maar gesloten huis geworden. Wie toch hier of daar de zaak openbrak – de ethische theologie, Noordmans, Barth, een evangelische theologie – belandde zijns inziens op parallelwegen, afgestraft als niet strikt gereformeerd. Eigenlijk is hij het daarmee eens. Maar hoe kun je dan wel verder komen?

Belijdenis

In het ontstaan van de gereformeerde orthodoxie ontstonden ook de gereformeerde belijdenisgeschriften. Zij zijn weliswaar van een ander karakter als de strikte gereformeerde orthodoxie. Zij zijn uitdrukking van kerkelijk belijdend spreken, daardoor levendiger en persoonlijker, zij sluiten zich ook veel meer direct aan bij de Schrift. Maar ook zij ontkomen niet aan allerlei scholastieke elementen en gaan gaandeweg steeds meer de functie krijgen van toetssteen voor wat gereformeerd mag heten. Daarvan vormen vooral de Dordtse Leerregels een rijp voorbeeld. Voor alle duidelijkheid stelt Graafland nog eens uitvoerig hoezeer de gereformeerde belijdenisgeschriften hem lief zijn, met respect vervullen en dat een kerk nooit zonder zal kunnen. Niks blok aan het been dus. Maar in de praktijk zijn ze op vrijwel dezelfde hoogte geraakt als de Schrift zelf. En daartegen verzet hij zich energisch. De bijbel kan niet meer vrij spreken. De diepste kern van het gereformeerde denken is juist voor alles horig willen zijn aan de Schriften. Bijbels en daarom gereformeerd.

Vorm en inhoud

Al lezend krijg je de indruk, dat het vooral gaat om de kwestie van vorm en inhoud. In de 16e eeuw was de scholastieke methode de meest geëigende contextueel aanvaardde methode om de inhoud van de Schrift te verwoorden. Dat is nu niet meer zo. We hebben de Verlichting gehad, het modernisme en nu het postmodernisme. De mensen denken niet meer in ontologische begrippen, maar in persoonlijke, functionele begrippen. Van die vorm, die toen legitiem was en up to date, moeten we nu af, willen we nu opnieuw verstaanbaar de Schrift vertolken en uitleggen. Dat speelt door heel zijn verhaal heen. Zijn kritische opmerkingen ten aanzien van de belijdenis hebben slechts betrekking op de scholastieke elementen. Die wil hij opnieuw doordenken en verwoorden, omzetten in functionele begrippen, nieuw luisterend naar de bijbel. Want alleen zo kan de klassieke gereformeerde orthodoxie worden voortgezet, primair gericht als zij altijd was op de Schrift als het Woord van God.

Bijbellezen

Maar dan duiken er een hele rij vragen op. Over de toegang tot de Schrift, de verstaanbaarheid daarvan en over de aard van het Schriftgezag. Je kunt toch niet zomaar opnieuw beginnen? Is dat niet wat naïef? Dat laatste is hem van veel kanten verweten. Hij zou naïef zijn en niet door hebben, dat ook wij ieder onze eigen subjectiviteit meebrengen in het luisteren naar de Schrift. En om niet van de weg te raken zou de gereformeerde belijdenis zo belangrijk zijn. Maar van die argumenten is hij niet onder de indruk. De Schrift is helder in zichzelf. Dat is een heel reformatorisch uitgangspunt. Ga er maar aanstaan en luister.

Niet dat hij de problemen niet wil zien. Daarom schrijft hij eerst nog eens uitvoerig over de bijbel en de bijbelwetenschap. Vormt de laatste geen bedreiging voor de gelovige lezers? Praktisch mag dat vaak zo geweest zijn, maar ten principale wil Graafland daarvan niet weten. Voor een wetenschappelijke benadering van de bijbel moet alle ruimte gegeven worden. Want in de bijbel is Gods openbaring heel menselijk verwoord, vlees geworden. Analoog aan de vleeswording van God in Jezus Christus (Joh. 1). Van de laatste geldt: in alles de mens gelijk geworden, met één uitzondering: zonder te zondigen. Op de bijbel toegepast betekent dat volgens hem, dat de bijbel van kaft tot kaft de trekken draagt van tijd en cultuur, in woorden, begrippen en interpretaties. En daarom toegankelijk is voor wetenschappelijke benadering. Maar tegelijk belijdt Graafland ondubbelzinnig, dat de bijbel van kaft tot kaft Gods Woord is, dat op elke pagina ook sprake is van een verticale dimensie die alleen het geloof kan kennen en die niet toegankelijk is voor wetenschappelijke benadering. Met dit dubbele uitgangspunt meent hij de bijbel te kunnen lezen en verstaan, uiteraard onder leiding van de Geest die de hermeneut is.

De gedachtegang is niet nieuw, zo weet hij zelf ook. De problemen ook niet. Kan de wetenschap helemaal niets zeggen over die verticale claim die in zoveel teksten opklimt? Kom je toch niet regelmatig in de problemen, als bijvoorbeeld blijkt dat Jericho nooit muren gehad heeft? Een en ander dringt te meer, omdat Graafland graag blijft vasthouden aan de historiciteit van heel de heilsgeschiedenis, zelfs van de eerste hoofdstukken van de bijbel. Tegen de wetenschap, die op allerlei punten de historiciteit zwaar aanvecht, – en zelfs dr. Ouweneel is zover – kan hij feitelijk alleen maar proberen wat af te dingen en de wetenschappers op hun grenzen te wijzen. Maar de vraag is, of je op die manier ‘de twee naturen’ van de Schrift wel kunt scheiden. En dat het juist daarom misschien wel goed is vooral te luisteren naar wat de Geest als hermeneut al vele eeuwen eerder heeft uitgelegd.

Proeve van luisteren

De laatste twee hoofdstukken zijn het meest boeiend. Graafland laat zien, wat hij bedoelt met ‘dóór het belijden heen terugluisteren tot wat de Schrift zelf zegt’. Aan twee thema’s, – het liefst behandelde hij in acht thema’s heel de geloofsleer – illustreert hij dat. 1. Wat vertelt God in de Bijbel aan ons over zichzelf? En 2: Hoe laat Jezus zich in de Bijbel kennen door ons?

Op zoek naar ‘wie is God’ zet hij bewust in bij de sprekende God van Genesis 1 en Johannes 1, de gans Andere. De Schepper die dezelfde is als de Verlosser, de Vader van Jezus Christus. Deze bijbelse inzet zet hij scherp af tegen de inzet van de NGB: ‘Wij geloven allen met het hart en belijden met de mond, dat er is een enig en eenvoudig geestelijk Wezen, hetwelk wij God noemen...’ Wie met hulp van dit soort abstracte woorden en zinnen in onze tijd iets probeert te communiceren over de levende God, moet wel totaal verdwalen. In de 16e eeuw was dat ongetwijfeld de meest geschikte en legitieme vorm zich te verwoorden. Maar nu niet meer. En wie daaraan toch wil vast houden, heeft niet alleen heel veel uit te leggen, maar zal daardoor alle aansluiting met de postmoderne hoorder verliezen. In zijn afkeer van deze formuleringen, toen legitiem, maar nu volstrekt ondeugdelijk, valt Graafland scherp en geëmotioneerd uit. Er hangt duidelijk heel veel aan. Maar met alle respect voor zijn grote betrokkenheid, van mij mag die kritiek wel wat minder scherp aan gezet. Ook achter de inzet van de NGB – zo scholastisch die qua vorm ook mag zijn – hoor je toch een heel gelovig en belijdend hart kloppen en daarmee kun je ook vandaag nog wel een eind komen, zoals prof.dr. W. Verboom in zijn boek over de NGB laat zien, overigens met instemming van Graafland. Waarom de dingen dan zo hoog opgespeeld? Heeft Graafland echt een ander uitgangspunt gekozen in de lijn van Barths openbaringsbegrip, of is het vooral de onrust over zoveel saaiheid, starheid en afstandelijkheid in eigen kring, die hem prikkelt en drijft?

De tweede illustratie – wie is Jezus? – roept naast wat mij betreft grote waardering eveneens vragen op. In een uitvoerig betoog schetst Graafland de hele ontwikkeling die leidde tot het dogma van de twee-naturenleer van Christus. Daarbij is zijns inziens sprake van (bijna)grensoverschrijdingen. Vooral daarin, dat de goddelijke natuur steeds een duidelijk pré krijgt boven de menselijke natuur, iets dat doorwerkte in de gereformeerde belijdenisgeschriften. Volgens Graafland kom je, denkend in dit soort afstandelijke begrippen, nooit de ware Jezus, in wie God volledig mens werd, op het spoor. Althans niet meer in onze tijd. De Jezus van de twee-naturenleer waarbij de Godheid domineert, blokkeert voor de bijbellezer vandaag het verstaan van de Schrift (p. 166). En juist van het mens-zijn van Jezus is Graafland de laatste jaren erg onder de indruk geraakt. Bijna lyrisch schrijft hij over Jezus’ geloofsleven, zijn angsten en zijn tranen. Sprekend over Jezus’ ervaring van zijn puberteit en ontwakende seksualiteit is hij haast niet meer te remmen. Daar zit ook een persoonlijk verhaal bij. In een preek naar aanleiding van Lukas 2:40 (in Delfshaven waar hij overigens nog steeds een graag gezien en gehoord prediker is) liet hij zich daarover eens zo plastisch uit, dat een ouder echtpaar hem daarover kapittelde. In zijn boek haalt hij die ervaring nog weer eens op als voorbeeld van miskenning van Jezus’ mensheid. Het zit hem blijkbaar erg hoog, er kennelijk geen moment bij stilstaand, dat het bewuste echtpaar zich misschien vooral ergerde aan de gênante manier van uitdrukken, zelfs voor Rotterdamse begrippen. Op dit punt toont hij zich een hyper-kohlbruggiaan en kan hij Jezus niet diep genoeg ‘in het vlees trekken’, overigens zich afschermend tegen theologen als Kuitert en Den Heyer, die elke goddelijke dieptedimensie van Jezus ontkennen, hun wetenschappelijke grenzen niet kennend. Dan heeft hij meer respect voor Van de Beek met zijn hoge visie van Jezus’ God-zijn. Echter bij Van de Beek dreigt toch weer Jezus’ menselijkheid te vervluchtigen. Zo pendelt hij heen en weer en zoekt, luisterend naar de bijbel, de eenheid van God en mens in Jezus vast te houden. En het geheimenis: Wie is toch Deze? Niet simpel als je eerst duidelijk afstand neemt van de klassieke twee-naturenleer. Daarom pleit hij ervoor te blijven staan bij het geheimenis van Jezus’ persoon en niet meer te willen zeggen als de Schrift zegt. Dat lijkt me een goed standpunt. Alleen: de systematicus zal toch graag dingen onderscheidenlijk op een rij willen zetten. Nog steeds geldt: je geloof verantwoorden en uitleggen. In elke catechisatiegroep zitten een paar jongeren met hersens en die willen er ook iets van begrijpen. En dan moet je ook wel eens een knoop doorhakken, luisterend naar de Schrift en de traditie der kerk. Maar hier zijn we weer terug bij het begin: dat kan volgens Graafland in onze tijd alleen in persoonlijke, functionele begrippen. In een bijbels-dynamische en contextuele benadering.

Verdieping

Is het Graafland gelukt met dit boek en bijdrage te leveren aan de verdieping en vernieuwing van het geloof van zijn lezers? Ik kan mij daar wel iets bij voorstellen. Voor velen zal zeker de wijze waarop hij met de Bijbel omgaat verrassend en verfrissend zijn: hedendaags denken en vragen serieus nemend en luisterend naar de Bijbel klassieke thema’s nieuw laten leven. Maar de hoge toon had van mij wel iets minder gemogen. Zijn inzet en passie deed me in veel aan Karl Barth denken. Toen in 1914 de Eerste Wereldoorlog begon, stortte voor Barth de liberale theologie voorgoed in. Hij ging opnieuw de bijbel lezen, niet wetend waar hij uitkomen zou. Barth ontdekte opnieuw de Bijbel als het getuigenis van het levende Woord Gods, voor historische kritiek ongrijpbaar en dus maakte hij zich daar nooit echt druk over, vrijmoedig lange bijbelse excursen opnemend en gebruikend in zijn dogmatiek. Graafland gaat een soortgelijke weg met soortgelijke motivatie: het failliet van de klassieke scholastische gereformeerde theologie. En ook bij hem komt alles in beweging: de Godsleer, de twee-naturenleer en vul de rest dan maar verder in. Met deze voor hem en mogelijk de gereformeerde gezindte nieuwe inzet, hoeft niets mis te zijn. Zij kan zelfs tot grote zegen zijn. Ook of juist door een barthiaanse inzet kun je een heel piëtistische en bevindelijk-gereformeerde theoloog blijven, het geheimenis Gods bewarend. Hoe het overigens met de aansluiting bij de postmoderne mens zit, laat ik nu maar liggen. Daarover zou ook nog wel wat te zeggen zijn. Maar waar het mij om gaat: je bent zo wel op een parallelweg geraakt, om het met Graaflands eigen wat misprijzende woorden te zeggen.

Ten slotte

Graafland houdt van uitdagen, prikkelen, in de gordijnen jagen. Een van zijn eerste publicaties was ook een ‘boekje’, getiteld Verschuiving in de Gereformeerde Bondsprediking (1965). Het duurde vele afleveringen van De Waarheidsvriend, voordat de rook eindelijk wat optrok. Met zijn laatste publieke optreden zomer 2000, waarvan dit ‘boekje’ de verantwoording is, maakte hij opnieuw veel los. Hij is iemand die graag het bed opschudt, slapers schokt en klokken heel hard luidt. Vanwege de voortgang van een authentieke, bijdetijdse, bijbelse en daarom gereformeerde prediking. Vanwege de gemeente en haar geloof vandaag. Die passie blijft hem bewegen, daarbij niet bang nieuwe wegen in te slaan. Voor die bijdrage blijven we hem – vele jaren medewerker van Wapenveld – zeer erkentelijk. Maar het blijft bij hem vooral zoeken en springen. Van een parallelweg wil hij niet weten. Toch kom je soms verder via de parallelweg, met name als de hoofdweg is afgezet. Om welke reden dan ook.

  1. Dr. C. Graafland, Bijbels en daarom gereformeerd, Zoetermeer 2001.