Eerbiedige wijsheid

De vreze des Heren is het begin der wijsheid (Spreuken 9:10)
Om mij te oriënteren op dit brede, boeiende terrein, in de Heilige Schrift aangeduid met het kernwoord wijsheid, ga ik in de leer bij enkele voorgangers. Ook in het vervolg laat ik mij telkens door anderen gezeggen. Deze duidelijke verbondenheid is een teken van eerbied: op de geloofsweg, die ik al tastend en zoekend, met vallen en opstaan, probeer te gaan, ben ik niet de enige. Om mij heen is een wereldwijde gemeenschap. Ik ben evenmin de eerste. Eigenlijk kom ik pas kijken in dit eerbiedwaardige gezelschap. Vòòr mij gingen zovelen, geraakt door dezelfde God, beademd door Zijn herscheppend Woord.

Een voorganger die ik met eerbied gedenk, is dr. Oepke Noordmans (1871-1956). Zijn geestelijke erfenis, neergelegd in een indrukwekkende reeks geschriften, is voor mij een (vrijwel) dagelijkse vreugde en bron van inspiratie. Met het oog, het oor op het Oude Testament, de Wet en de Profeten, schrijft hij: ‘Wat de profetie gaf, was niet iets geheel nieuws, maar het was ontvouwing van hetgeen God in de vorm van wet reeds had bekend gemaakt. De Wet is de zedelijke en ceremoniële, de staatkundige en kerkelijke regeling tussen God en Zijn volk. De Profetie laat door historische beschrijving en door prediking zien, wat er in verleden en toekomst uit die betrekking gevolgd is en volgen moet en zal’ [1]. Noordmans laat in dit verband het derde hoofddeel van het Oude Testament achterwege: de Geschriften. De joden spreken overigens over de Bijbel als TeNaCh. Het is samengesteld uit de hoofdletters T (van Torah, de vijf boeken van Mozes), N (van Nebiiem, profetische geschriften: Jozua, Richteren, 1 en 2 Samuël, 1 en 2 Koningen ― samen ook wel vroege profeten genoemd ― en de late profeten Jesaja, Jeremia, Ezechiël met de twaalf kleine profeten Hosea tot Maleachi) en Ch (van Chetubiem, Geschriften: Psalmen, Job, Spreuken, Daniël, Ezra, Nehemia, 1 en 2 Kronieken en de vijf rollen, gelezen op de hoogtijdagen: Ruth, Hooglied, Klaagliederen, Esther en Prediker). In de Geschriften komt de mens nadrukkelijk in beeld, die antwoord geeft op de Sprekende God. Dit weerwoord komt naar voren in velerlei vormen en variaties: hemelhoog juichend en ten dode bedroefd (met alles wat daartussen mogelijk is!). Een gewichtig onderdeel van de Geschriften is de Wijsheidsliteratuur, waartoe vooral Job, Prediker en Spreuken gerekend worden.

Op dit punt aangekomen noem ik een tweede eerbiedwaardige voorganger, de Duitse oudtestamenticus Gerhard von Rad (1901-1971). Hij schreef onder meer een lijvige, tweedelige studie over de theologie van het Oude Testament. Kort voor zijn dood publiceerde hij in 1970 nog een onvergetelijk boek, over de Wijsheid in Israël. De eerbied voor de Hoogheilige, het respect voor Zijn Woord, krijgt gestalte in het gewone leven, dat ― juist vanwege deze unieke verbondenheid ― nooit meer gewoon kan heten. De wijsheid als levenszaak, als existentiële inzet van de totale mens is altijd verbonden met de God van het verbond, ook als deze band niet telkens expliciet wordt verwoord. Ik citeer één regel uit het boek van Von Rad. Op het veld van de wijsheid worstelde, worstelt de mens ‘um etwas Ganzes: um eine Gesamthaltung, um Bildung, mit einem Wort, er mühte sich um seine Menschlichkeit in dem ihm von Gott zugewiesenen Bereich. Dieses Bemühen hat sich im Schatten des Glaubens an Jahwe angesiedelt, sei es, dasz Jahwe es freisetzte, sei es, dasz er dem Menschen die Grenzen seiner Möglichkeiten lehrte, sei es, dasz er ihn anleitete durch kritisches Sammeln religiöser Erfahrungen sein Leben zu gestalten’ (p. 392). Wijsheid heeft veel gemeen met liefde. Het is er ― als de verhouding goed is ― altijd; het uit zich in een bepaalde wijze van leven; soms wordt het expliciet verwoord, maar doorgaans is de taal van het ‘gewone’ leven al sprekend genoeg.

Wijsheid

Wijsheid heeft met God te maken, is van huis uit met Hem verbonden. Ik denk aan het beroemde hoofdstuk Spreuken 8, waar de Wijsheid gepersonifieerd wordt: een Vrouwe, die nodigend roept om de weg ten leven te wijzen, in tegenstelling tot ‘de vreemde vrouw’, wier wegen ‘naar het dodenrijk’ (7:27) voeren. Veelzeggend is de uitnodiging, met als keerzijde de waarschuwing: ‘Zeg tot de wijsheid: Gij zijt mijn zuster, en noem het verstand (uw) vertrouweling, om u te bewaren voor de vreemde vrouw, voor de onbekende, die gladde woorden spreekt’ (7:4-5). Over deze verankering in God lezen we in het genoemde hoofdstuk 8 woorden die diepe sporen hebben getrokken in het geloofsleven van Israël en in dat van de gemeente van Jezus Christus. ‘De Here heeft mij tot aanzijn geroepen als het begin van zijn wegen, vòòr zijn werken van ouds af. Van eeuwigheid aan ben ik geformeerd, van den beginne, eer de aarde bestond’ (8:22-23). In deze tijd, voorafgaande aan de schepping van hemel en aarde was ‘ik een troetelkind bij Hem, ik was een en al verrukking dag aan dag, te allen tijde mij verheugend voor zijn aangezicht’ (8:30). Het is de moeite waard om een aantal teksten uit het Nieuwe Testament hiernaast te leggen. Al spoorzoekend en mediterend zullen we verstaan hoezeer het Oude en Nieuwe Testament met elkaar verweven zijn, ook in en rondom dit kernwoord wijsheid. Ik noem enkele plaatsen uit de brieven van Paulus: Jezus Christus prediken wij, ‘de kracht Gods en de wijsheid Gods’ (1 Kor. 1:24); Hij is het ‘die ons van God is geworden: wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en verlossing’ (1 Kor. 1:30); het geheimenis van God is onthuld in Jezus Christus, ‘in wie al de schatten der wijsheid en kennis verborgen zijn’ (Kol. 2:3).

Wijsheid heeft een krans van woorden om zich heen, verworteld in dezelfde wereld van God, gevoed door Hem die de Bron van het leven is. Veelzeggend is de inzet van het Spreukenboek: ‘De wijze hore en vermeerdere inzicht en wie verstandig is, verwerve overleg’ (1:5). Het woordje kennis komt in dit verband van de wijsheid meerdere keren ter sprake. ‘Wijzen bewaren de kennis’ (10:14). ‘De tong der wijzen brengt degelijke kennis voort’ (15:2). ‘De lippen der wijzen strooien kennis uit’ (15:7). ‘Het oor der wijzen zoekt kennis’ (18:15). Tegenover de wijze staat de spotter, die het leven chaotiseert: ‘Straft men de spotter, dan wordt de onverstandige wijs; onderricht men de wijze, hij zal kennis verwerven’ (21:11). De woorden der wijzen vermeerderen kennis: ‘Neig uw oor en hoor de woorden der wijzen, richt uw hart op mijn kennis’ (22:17). Ook het woordje verstand voegt zich in deze heilzame kring van wijsheid. Behalve de al genoemde ouverture van het boek Spreuken (1:5) leze en overwege men ook deze markante, karakteristieke teksten: ‘Geef aan de wijze, en hij zal nog wijzer worden, onderwijs de rechtvaardige, en hij zal aan inzicht winnen. De vreze des Heren is het begin der wijsheid en het kennen van de Hoogheilige is verstand’ (9:9-10); ‘De wijze van hart wordt verstandig genoemd, en zoetheid van lippen versterkt het betoog. Het verstand is voor zijn bezitters een bron van leven, maar de straf voor de dwazen is hun eigen dwaasheid. Het hart van de wijze maakt zijn mond verstandig, en versterkt het betoog op zijn lippen’ (16:21-23). Wijsheid maakt een mens ootmoedig (8:13; 15:16; 22:4; zie ook: 3:7; 14:3; 26:12). Het betekent welzijn, niet alleen voor anderen, maar ook voor jezelf (9:12), genezing voor hen die ontredderd zijn (12:18). Wijsheid brengt verzoening teweeg (16:14; zie ook: 29:8), is een bron van vreugde, ook voor de ouders (10:1; 15:20).

Het is duidelijk dat wijsheid veel meer is dan geleerdheid in de zin van rationele kennis alleen. Die opsplitsing van een mens in bepaalde faculteiten die dan ook een eigen leven, dat is: een zekere dood gaan leiden, is van latere datum; een heilloos specimen van onze Westerse cultuur, vooral sinds de tijd van de Verlichting, toen het rationalisme hemelhoog geprezen werd. Daarover straks meer. Eerst laten we ons gezeggen door de voedingsbodem, de levensgrond van de wijsheid, die de Levende, de Here, de God van het verbond zèlf is: de vreze des Heren is het begin van alle wijsheid. Begin heeft de kracht van beginsel, beheersend principe, zo u wilt: het klokhuis, waaruit de vrucht ontstaat en zich ontwikkelt.

Vreze des Heren

Er is onmiskenbaar reden om te vrezen, om beducht te zijn voor de Hoogheilige (9:10). Wij zijn immers mensen van vlees en bloed. ‘Vlees’ is een bijbelse aanduiding die ten minste drie elementen samenbrengt: sterfelijk, stoffelijk en schuldig. Desondanks wil de Hoogheilige met ons een verbond aangaan. Hij investeert zichzelf, staat garant voor Zijn trouw, ook al kost dat Hem veel, alles zelfs. Er staat een kruis in deze schepping: teken, toonbeeld van onze ontrouw, maar nog meer van Gods weergaloze trouw. Met de woorden van de apostel Paulus: ‘Indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw, want zichzelf verloochenen kan Hij niet’ (2 Tim. 2:13). Wijs is de mens die zichzelf ten antwoord geeft aan deze unieke God, de mens die het verbond ter harte en ter hand neemt, zich door God laat gezeggen bij alles wat hij denkt, zegt, doet. Deze levenshouding, deze houding ten overstaan van de Levende, die alles wat is en leeft geschapen heeft, wordt aangeduid door de drieslag: vreze des Heren. Deze vrees heeft vooral het karakter van: ontzag, respect, eerbied. In de vertrouwelijke omgang met deze God wordt de liefde geboren. Met de woorden van de apostel Johannes: ‘Er is in de liefde geen vrees, maar de volmaakte liefde drijft de vrees uit...’ (4:18).

Ik ga weer spoorzoeken in het Spreukenboek. Een aantal woorden, verweven met (de) wijsheid en genoemd in de vorige paragraaf, keert terug. Overigens is het duidelijk dat de bronwoorden vreze des Heren alom in de Heilige Schrift opklinken. Een plaats wil ik noemen voordat we ons richten op de Spreuken. Bekend is het slot van Psalm 111: ‘De vreze des Heren is het begin der wijsheid, een goed inzicht hebben allen die ze betrachten. Zijn lof houdt eeuwig stand’ (vs. 10). De vreze voegt zich in en naar de lofzang, die de langste adem en het laatste woord heeft, ook door alle verdriet en verbijstering heen. Terug naar het boek Spreuken. De inzet klinkt, ruist door het hele boek heen: ‘De vreze des Heren is het begin der kennis; de dwazen verachten wijsheid en tucht’. Dwaasheid is niet zozeer een defect aan intellect, maar een gemis aan levenskennis, dat wil zeggen: kennis van de Levende. Zonder deze discipline ― waarmee discipelschap verweven is ― wordt het leven, de samenleving een chaos. Het samengaan van wijsheid, verstandigheid, inzicht, kennis komt helder naar voren in het begin van hoofdstuk 2: ‘Mijn zoon, indien gij mijn woorden aanneemt en mijn geboden bij u bewaart, zodat uw oor de wijsheid opmerkt en gij uw hart neigt tot de verstandigheid, ja indien gij tot het inzicht roept en tot de verstandigheid uw stem verheft; indien gij haar zoekt als zilver en naar haar speurt als naar verborgen schatten, dan zult gij de vreze des Heren verstaan en de kennis Gods vinden’ (1-5). De vreze des Heren betekent een leven in ootmoed (15:16; 22:4), vermeerdert de dagen (10:27), is een bron van leven (14:27), biedt bescherming, een schuilplaats in de kwade dag (14:26), brengt verzoening teweeg (16:6). De laatste tekst geeft ook aan dat de kernwoorden liefde en trouw wezenlijk verwant zijn met de vreze des Heren. Zij kwamen boven al even ter sprake. Willem Barnard schrijft dan ook terecht: ‘Wij leren in de wijsheid van Israël spreken van “vreze des Heren” (...). Déze vrees is niet vreemd aan de liefde, zij omhult de liefde, zoals de wolk het vuur omhulde. De “vreze des Heren” is als een wolkkolom, het licht zit aan de binnenkant’ [2]. Mijn vriend en collega dr. H. Vreekamp schreef indertijd een dissertatie over deze bijbelse bronwoorden. Later bewerkte hij zijn bevindingen in het boekje Eerbied zodat ze toegankelijk werden voor een bredere kring van belangstellenden. Met instemming citeer ik zijn woorden: ‘Zo omschrijven we de vreze des Heren als de verborgen bron van leven, die begint te stromen door de aanraking van de Naam in het komen van God de Vader, de Zoon en Heilige Geest. In dit vrezen zijn we eindelijk en geheel passief. Het is deze huiverende eerbied, die echter juist de kiemkracht van de daden koestert’ [3].

Hart en rede

Blaise Pascal is nog geen veertig jaar oud geworden. Hij werd geboren in 1623 en stierf in 1662. Pascal was hoog begaafd en diep gelovig. Die combinatie klinkt ons, althans in onze Westerse cultuur, ongerijmd, vreemd in de oren. Onder ons is, vooral onder invloed van de Verlichting, ook dit sprookje in omloop dat een hardnekkig bestaan leidt en klakkeloos, zonder kritisch nadenken wordt overgenomen: hoe meer verstand, des te minder geloof. Op de wijze van een boze tong die ooit deze domme regel bedacht: de wetenschap is het kerkhof van het geloof! Van Pascal kunnen we eindeloos veel leren. Ook en vooral om mens te zijn voor het aangezicht van God, in de vreze des Heren. Hij schreef onder meer een boekje met relatief korte uitspraken: Pensées (= Gedachten). Ik citeer één uitspraak van Pascal: ‘Het hart heeft zijn redenen die de rede niet kent’. Geloven in God, de Drieënige, die zich in de woorden van de Bijbel voorstelt en zich aldus onthult, ten diepste in het Woord, Jezus Christus, sprékend God, heeft òòk met het hoofd, de rede te maken. We hoeven geen onzin te geloven. Het verstand tussen haakjes of buiten spel zetten, zou een belediging van de Schepper zijn. Een mens is echter meer dan een klompje hersenen, hoe belangrijk ook. Je kunt niet alles beredeneren. Misschien moet je wel zeggen: de dingen die ècht tellen, die je bestaan maken en/of breken kunnen, hebben vooral te maken met je hart, het centrum van je gevoelsleven, je emoties, van alles wat je bestaan raakt en in beweging zet.

We zijn dat evenwicht, die balans tussen hart en rede kwijtgeraakt, althans in onze Westerse cultuur. Daardoor zijn we diepgaand gestoord. Er is een leger van psychologen, therapeuten en andere deskundigen gemobiliseerd, maar het is vechten tegen de bierkaai, tenzij we het verstoorde evenwicht onderkennen en de balans met inzet van alle ontvangen vermogens terugvinden. Ik veronderstel dat de sleutel ligt in de wijsheid, zoals deze in de Heilige Schrift ontvouwd is. Met andere woorden: in de vreze des Heren ligt al ons heil besloten. Geloven in God, de Levende, is vooral een eerbiedige wijze van bestaan. Deze oefening is van levensbelang. Alle andere wegen lopen dood. De wegen waarop de rede verheerlijkt wordt en ook de wegen waarbij alle kaarten van het leven op het hart gezet worden. De vreze des Heren herstelt het evenwicht, schenkt heil, in werkzame afwachting van de voleinding, als God zal zijn alles in allen.

  1. Dr. O. Noordmans, Gestalte en Geest, p. 234 (= Verzamelde Werken 8, p. 360.
  2. Willem Barnard, Ademnood, p. 172.
  3. Dr. H. Vreekamp, Eerbied, p. 123.